In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, omwonenden van een bouwproject, hebben bezwaar gemaakt tegen een ontheffing die was verleend aan [bedrijf 1] voor heiwerkzaamheden, omdat deze werkzaamheden zouden leiden tot overschrijding van de geluidsnormen. De ontheffing was verleend voor een periode van 11 tot en met 28 juni 2019, waarbij de aannemer was toegestaan om gedurende vier tot acht dagen de geluidsnorm van 80 dB(A) te overschrijden. Verzoekers vorderden schorsing van deze ontheffing, omdat zij ernstige geluidshinder ondervonden en meenden dat de aannemer onvoldoende maatregelen had genomen om de overlast te beperken.
Tijdens de zitting op 27 juni 2019 hebben de verzoekers hun bezorgdheid geuit over de geluidsnormen en de communicatie van de aannemer en de gemeente over de werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen tegen die van de aannemer. Ondanks de zorgen van de verzoekers, concludeerde de voorzieningenrechter dat de aannemer de werkzaamheden binnen de gestelde termijn kon afronden en dat er geen reden was om aan te nemen dat de werkzaamheden zouden uitlopen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de aannemer compensatie had geboden aan de omwonenden voor de overlast.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van de ontheffing afgewezen, met de overweging dat de ontheffing nog slechts voor één dag kon worden gebruikt en dat de aannemer had aangegeven dat de werkzaamheden in een korte tijd konden worden afgerond. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inschatting van de aannemer en heeft geoordeeld dat de geluidsnormen niet evident onrechtmatig werden overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Mireku, in aanwezigheid van griffier J.P. Braam.