ECLI:NL:RBAMS:2019:8350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wazo-uitkering wegens gefingeerd dienstverband en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van een Wazo-uitkering aan eiseres, die in Zaandam woont. De uitkering was ingetrokken per 5 december 2017, omdat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, twijfels had over het bestaan van een dienstverband van eiseres bij een bedrijf. Eiseres had eerder een Wazo-uitkering toegekend gekregen voor de periode van 5 december 2017 tot 27 maart 2018, maar na een interne melding over haar dienstverband is er een onderzoek gestart. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een dienstverband, omdat er geen duidelijkheid was over de afspraken, de uitvoering van de werkzaamheden, de periode waarin is gewerkt en de salarisbetalingen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk als werkneemster heeft gewerkt.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het beroep onderzocht. Eiseres had betwist dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank concludeerde dat het beroep tijdig was ingesteld, omdat het bestreden besluit niet op de juiste wijze was verzonden. Eiseres voerde aan dat er ten onrechte geen hoorzitting had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in dit geval niet verplicht was om een hoorzitting te houden, aangezien eiseres niet had gereageerd op het verzoek om dit te doen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een dienstverband en dat de intrekking van de Wazo-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Zaandam, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

Met het besluit van 6 augustus 2018 heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) ingetrokken per 5 december 2017.
Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, mevrouw M.S. Paunova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1.1
Bij besluit van 2 maart 2018 heeft verweerder aan eiseres een Wazo-uitkering toegekend voor de periode van 5 december 2017 tot 27 maart 2018.
1.2
Op 5 april 2018 heeft verweerder een interne melding ontvangen, waarin twijfel is geuit over het bestaan van het dienstverband van eiseres bij [naam 1] (hierna: het bedrijf). Naar aanleiding hiervan is het Uwv een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het ‘ [naam 2] van 25 juni 2018. Op basis van deze bevindingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen werkneemster is en daarom geen recht had op een Wazo-uitkering.
1.3
Deze zaak gaat over vraag of verweerder de Wazo-uitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken per 5 december 2017.

Ontvankelijkheid beroep

2.1
De rechtbank heeft eerst ambtshalve onderzocht of het beroep van eiseres tijdig is ingesteld.
2.2
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit kan bekend worden gemaakt door toezending per post. Wanneer een besluit niet aangetekend is verzonden, moet het bestuursorgaan de verzending aannemelijk maken.
2.3
Het bestreden besluit dateert van 19 november 2018. Verweerder stelt dat het besluit op die datum aan eiseres is toegezonden, maar dit wordt door eiseres betwist. Verweerder heeft op de zitting toegelicht zijn standpunt niet te kunnen onderbouwen met een verzendadministratie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk geworden dat het bestreden besluit op 19 november 2018 is verzonden. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit met de brief van 21 januari 2019 aan eiseres is toegezonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de beroepstermijn is aangevangen op 22 januari 2019.
2.4
Verweerder heeft op 21 januari 2019 de brief van de gemachtigde van eiseres van 15 januari 2019 aan de rechtbank doorgezonden als beroepschrift. Met de brief van 15 januari 2019 wordt naar het oordeel van de rechtbank nog geen beroep ingesteld, alleen al omdat uit deze brief volgt dat eiseres nog niet bekend was met het bestreden besluit. De rechtbank leest de brief die de gemachtigde van eiseres vervolgens op 22 januari 2019 aan de rechtbank heeft toegestuurd zo, dat eiseres beroep instelt tegen het bestreden besluit. Het beroep is daarmee tijdig ingediend.

Hoorzitting

3.1
Eiseres voert aan dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres per brief van 27 september 2018 is verzocht om binnen tien dagen door middel van een antwoordformulier te laten weten of zij naar een hoorzitting wilde komen. [1] Eiseres heeft het antwoordformulier niet teruggestuurd. Uit de rechtspraak volgt dat verweerder er in dat geval van uit mag gaan dat een betrokkene geen hoorzitting wenst. Het is niet nodig dat de betrokkene schriftelijk akkoord gaat met het achterwege laten van een hoorzitting. [2] Verweerder heeft daarom kunnen afzien van een hoorzitting.

Was er sprake van een dienstverband?

4.1
Eiseres heeft recht op een Wazo-uitkering als zij voorafgaande aan haar verlof als werkneemster werkzaamheden heeft verricht. [3] De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en het bedrijf. [4]
4.2
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding beantwoordt aan deze criteria moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moet zowel worden gekeken naar de rechten en verplichtingen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stond, als naar de wijze waarop partijen uitvoering en inhoud hebben gegeven aan hun rechtsverhouding.
4.3
Bij de beoordeling door de rechtbank is van belang dat een besluit tot intrekking van een sociale zekerheidsuitkering een belastend besluit is. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent in dit geval dat verweerder de feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat in de relevante periode geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen eiseres en het bedrijf. Indien verweerder daarin slaagt, ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken.
Heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van een dienstverband?
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van een dienstverband. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat verweerder uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar het dienstverband, waarbij (onder andere) de arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties, urenlijst en rekeningoverzichten zijn opgevraagd, gesprekken hebben plaatsgevonden met eiseres en met verschillende getuigen en locatiebezoeken zijn afgelegd. Met dit onderzoek is geen duidelijkheid verkregen over de afspraken die tussen eiseres en het bedrijf zijn gemaakt, de uitvoering van de werkzaamheden, de periode waarin is gewerkt en de salarisbetalingen. Over deze punten is door de betrokkenen tegenstrijdig verklaard en hun verklaringen vinden geen steun in de gedingstukken. De rechtbank verwijst hierbij naar de volgende aspecten uit het onderzoek.
Afspraken en uitvoering
4.5
Eiseres heeft tegen verweerder verklaard dat zij op maandag en dinsdag en soms op woensdag werkte voor [naam 3] , op donderdag voor een tandarts en op vrijdag op verschillende andere locaties, en ook wel eens voor een tandarts. Deze verklaring is herhaald in het beroepschrift. Op zitting heeft eiseres verklaard dat zij alleen voor [naam 3] en [naam 4] heeft gewerkt en, zo begrijpt de rechtbank, dus niet op de genoemde andere locaties. De eigenaar en officemanager van het bedrijf hebben verder verklaard dat eiseres haar werkzaamheden ook op kantoor verrichtte. Deze werkzaamheden komen niet terug in de verklaringen van eiseres en de urenlijst.
4.6
Over haar werkzaamheden bij [naam 4] heeft eiseres op zitting verklaard dat zij daar één maand werkzaam was. In de door het bedrijf overgelegde urenlijst staat dat eiseres daar tweeëneenhalve maand heeft gewerkt. [5] De eigenaar en werknemers van [naam 4] hebben verklaard dat eiseres nooit bij hen heeft gewerkt. Over haar werkzaamheden bij [naam 3] heeft eiseres op zitting verklaard dat zij daar in september 2017 vier dagen en daarna vijf dagen in de week heeft gewerkt. De heer [naam 5] van [naam 3] heeft verklaard dat eiseres twee dagen in de week voor [naam 3] werkte, één dag in het gebouw op de [adres 1] en één dag in het gebouw op de [adres 2] . Verweerder heeft eiseres foto’s van de gebouwen van [naam 3] laten zien. Zij gaf aan het gebouw op de [adres 1] niet te herkennen.
Periode en salaris
4.7
Eiseres en het bedrijf hebben verklaard dat eiseres tot en met 22 december 2017 heeft gewerkt. In de urenlijst zijn alleen uren opgenomen tot week 46 (de week van 13-17 november 2017). Vanaf week 47 is opgenomen dat het aantal gewerkte uren nul is.
4.8
Uit de loonspecificaties volgt dat eiseres in de maanden november en december van 2017 volledig salaris (bruto € 2.000,-) heeft ontvangen en dat dit is overgemaakt naar haar bankrekening. De eigenaar van het bedrijf heeft ook verklaard dat eiseres haar salaris op haar bankrekening ontving. Het salaris van de maanden november en december is echter niet terug te zien op haar bankafschriften. Tegenover verweerder heeft eiseres daarover verklaard dat zij niet weet waarom het salaris niet op haar bankrekening staat. In deze beroepsprocedure stelt eiseres dat zij dit salaris contant heeft ontvangen.
Tegenbewijs eiseres
4.9
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat sprake was van een dienstverband. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres eerst naar de punten omschreven onder 4.5-4.8. De rechtbank is, gelet op de daarin voorkomende ongerijmdheden, van oordeel dat de twijfels over het dienstverband daarmee niet zijn weggenomen. Eiseres voert verder aan dat uit de beslissing om haar een Wazo-uitkering toe te kennen, volgt dat verweerder vindt dat sprake is van een dienstbetrekking. De rechtbank overweegt dat verweerder kan terugkomen van een ingenomen standpunt indien op grond van nadere gegevens geconcludeerd moet worden dat dat standpunt niet juist was. De rechtbank volgt eiseres tot slot niet in haar stelling dat het niet aan haar is om aannemelijk te maken dat zij heeft gewerkt in de periode van 20 november 2017 tot en met 22 december 2017. Zoals hiervoor is overwogen onder 4.3, ligt het onder de gegeven omstandigheden op de weg van eiseres om haar standpunt met tegenbewijs aannemelijk te maken. Dat betekent dat het aan eiseres is om gegevens over te leggen waaruit volgt dat zij in de genoemde periode bij het bedrijf heeft gewerkt.
4.1
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een dienstverband tussen eiseres en het bedrijf. Eiseres kon daarom niet worden aangemerkt als werkneemster en had om die reden geen recht op een Wazo-uitkering. Verweerder is daarom terecht overgegaan tot intrekking van de Wazo-uitkering.
Conclusie
4.11
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breugem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Verweerder heeft daarmee toepassing gegeven aan artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2237.
3.Zie artikel 3:7 van de Wazo.
4.Zie artikel 1:1 van de Wazo.
5.In week 36 tot en met 46, dus in de periode van 4 september 2017 tot en met 17 november 2017.