4.1.De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de vastgestelde bijdrage in de beschikking van 21 mei 2014 door een wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Ontvankelijkheid en ingangsdatum
4.1.1.Allereerst ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of partijen in hun verzoeken tot wijziging van de kinderbijdrage kunnen worden ontvangen.
4.1.2.Een onderhoudsverplichting als deze kan overeenkomstig artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden gewijzigd indien deze door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven en/of van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.1.3.De rechtbank maakt uit de stukken en de standpunten op dat er een aantal wijzigingen is geweest sinds de beschikking van 21 mei 2014, waaronder wijzigingen in het inkomen van de vrouw, het geëindigd zijn van het contact tussen de man en de kinderen van partijen en de omstandigheid dat de man op 25 januari 2017 opnieuw vader is geworden en op 17 oktober 2017 opnieuw is gehuwd.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ten opzichte van de eerdere beslissing dus gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Deze gewijzigde omstandigheden maken dat de rechtbank de alimentatiebeslissing opnieuw zal beoordelen.
4.1.4.De rechtbank ziet geen reden om een eventuele wijziging eerder te laten ingaan dan met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, 28 januari 2019. Vanaf dit moment heeft de man immers in ieder geval rekening kunnen houden met een eventuele herbeoordeling van de bijdrage. De vrouw heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank zal de draagkracht dus ook pas beoordelen vanaf die datum.
De behoefte van de minderjarigen
4.1.5.De vrouw heeft aangevoerd dat de behoefte van de kinderen dient te worden bepaald op het bedrag dat de vrouw volgens haar financiële overzicht in 2018 werkelijk heeft uitgegeven aan de kinderen, namelijk € 1.100 per maand.
4.1.6.De man heeft dat gemotiveerd weersproken.
4.1.7.De rechtbank overweegt als volgt.
De behoefte van de kinderen wordt in beginsel vastgesteld op basis van de tabel die in de bijlage van het Tremarapport is opgenomen en waarin op grond van het aantal kinderbijslagpunten en het aantal kinderen in een gezin een bepaald bedrag is berekend (percentueel) dat passend is bij het netto besteedbaar inkomen van partijen. Dit systeem is gebaseerd op CBS-onderzoek. Bij het bepalen van het (gezamenlijk) netto besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van de samenleving wordt inmiddels ook het kindgebonden budget waarop partijen recht hadden meegerekend.
4.1.8.Voor een verhoging van de behoefte die op basis van de tabel wordt vastgesteld is slechts aanleiding als er sprake is van de situatie van een stijging van het inkomen van een ouder nadien, voor zover dit inkomen door die stijging hoger wordt dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk/de samenleving. In zoverre de vrouw heeft bedoeld te stellen dat het inkomen van de man zodanig is gestegen dat reeds op die grond een behoeftestijging aan de orde is, geldt dat de man deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Tegenover deze betwisting heeft de vrouw haar stelling niet nader onderbouwd. Daarom passeert de rechtbank deze stelling. Nu niet is gebleken dat sprake is van bijzondere kosten van de kinderen waardoor de behoefte dient te worden verhoogd, gaat de rechtbank aan de stelling voorbij.
4.1.9.De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen in 2014 vastgesteld door uit te gaan van enkel de netto looninkomsten van partijen in 2014, omdat onduidelijk was hoe het nu zat met de inkomsten uit de onderneming, mede gegeven het feit dat er toen ook al behoorlijke schulden bestonden. De rechtbank constateert dat er over deze periode geen nieuwe financiële informatie naar voren is gebracht, zodat niet kan worden volgehouden dat de rechtbank de behoefte destijds op onjuiste gronden heeft vastgesteld. Wel zal de rechtbank bij het berekenen van de behoefte rekening houden met het kindgebonden budget waarop partijen destijds recht hadden. De rechtbank zal geen rekening meer houden kinderopvangkosten, nu niet gebleken is dat de kinderen nu nog kinderopvang genieten.
Uitgaande van de netto inkomsten van partijen destijds, zoals door de rechtbank vastgesteld in de beschikking van 21 mei 2014 en het kindgebonden budget (€ 1.530 + € 1557 + € 129 = € 3.216), bedroeg de behoefte van de kinderen in 2014 € 731 per maand. Na indexatie bedraagt de behoefte met ingang van 28 januari 2019
€ 789per maand, afgerond dus € 395 per kind per maand.
4.1.10.De vrouw heeft aangevoerd dat er aan de zijde van de man dient te worden gerekend met een verdiencapaciteit van tenminste € 5.000 netto per maand.
4.1.11.De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij niet in staat is meer inkomen te genereren dan het inkomen dat hij op dit moment verdient met de cursussen die hij en zijn vrouw via de v.o.f. aanbieden. De man is in een forse depressie geraakt nadat het contact met zijn kinderen is stil komen te liggen, hij is nog steeds niet in de gelegenheid om werk te verrichten voor een werkgever. De man geeft nu les in datgene waarin hij expertise heeft en zelf invloed kan uitoefenen op de inhoud en tijdstippen van zijn werk, zodat hij de gelegenheid heeft om rekening te houden met zijn emotionele en mentale toestand. Twee jaar geleden zat de man nog aan de antidepressiva; hij kan niet de garantie geven aan een werkgever dat hij altijd kan werken volgens een vast stramien, aldus de man.
4.1.12.De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om te werken in loondienst naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen stukken overgelegd van bijvoorbeeld een huisarts of een psycholoog/ psychiater, waaruit zijn mentale gesteldheid blijkt en waaruit blijkt dat deze inderdaad in de weg staat aan het verrichten van betaalde werkzaamheden. Dat klemt temeer nu de man kennelijk wèl in staat is om cursussen en les te geven in het buitenland, alwaar hij heel geregeld verblijft, en soms ook in Nederland. Dat hij niet, net zoals in 2014, naast de werkzaamheden voor de v.o.f. looninkomsten genereert, hetzij via een vaste (parttime) aanstelling dan wel als uitzendkracht, is zonder die nadere onderbouwing niet goed te volgen. Gelet op zijn dringende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen, had het op zijn weg gelegen om nader te onderbouwen waarom van hem niet verwacht kan worden al het nodige te doen om zijn bijdrage in de kosten van de kinderen te kunnen (blijven) voldoen. De enkele mededelingen van de man ter zitting zijn daartoe onvoldoende in het licht bezien van de gemotiveerde betwisting door de vrouw.
4.1.13.De rechtbank is van oordeel dat de verdiencapaciteit van de man dient te worden bepaald op hetzelfde netto maandinkomen als waar de rechtbank in 2014 is uitgegaan, geïndexeerd naar 2019, wat neerkomt op € 1.680 netto per maand. Dat de man méér inkomen kan genereren dan het inkomen wat hij verdiende ten tijde van het uiteengaan van partijen, komt de rechtbank op dit moment niet aannemelijk voor. De rechtbank laat daarbij de vraag over het vermogen van de man buiten beschouwing, omdat daarmee op basis van de Tremanormen in beginsel geen rekening wordt gehouden. Wèl houdt de rechtbank rekening met het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.1.14.De rechtbank houdt geen rekening met zorgkorting omdat vast staat dat er geen contact is tussen de kinderen en de man.
4.1.15.De rechtbank zal wèl rekening houden met de onderhoudsverplichting van de man voor zijn jongste kind. Nu daaromtrent niets is gesteld, zal de rechtbank rekening houden met de behoefte van het jongste kind op de volgende manier. Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 1.680 per maand, bedraagt de behoefte van dit kind op basis van de Tremanormen in 2019 € 184 per maand. De rechtbank zal de helft van deze kosten in de berekening meenemen, omdat de huidige echtgenote van de man wordt geacht daarin tenminste voor de helft te kunnen bijdragen.
4.1.16.De rechtbank zal in de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met het bruto salaris van € 2.560,51 per vier weken, zoals dit blijkt uit de door haar overgelegde salarisstroken, inclusief vakantietoeslag en exclusief de premies die daarop worden ingehouden. Ook houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het recht op kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop, één en ander zoals blijkt uit de aangehechte INA berekening.
4.1.17.De man heeft op zichzelf niet weersproken dat de vrouw een leenovereenkomst is aangegaan ter financiering van de schuld die de vrouw nog bij de vader van de man had, en die de man als erfgenaam heeft geïncasseerd. De leenovereenkomst is de vrouw echter aangegaan bij haar huidige partner en de man betwijfelt of de vrouw daadwerkelijk de rente van 4,5% voldoet en of zij daadwerkelijk gehouden zal zijn op de lening af te lossen. De man betwist dat de vrouw maandelijks een bedrag betaalt van € 526, aan aflossing en rente per maand.
4.1.18.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij maandelijks aflossingen en rentebetalingen doet ter aflossing van de lening die zij, zoals onweersproken is gesteld, is aangegaan. Het door de vrouw gestelde aflossingsbedrag van € 526,- per maand blijkt onvoldoende uit de overgelegde stukken. De vrouw heeft met productie 7 echter wel voldoende onderbouwd dat zij met ingang van februari 2019 tenminste € 332 per maand aflost. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen op haar draagkracht zoals blijkt uit de aangehechte berekening.
4.1.19.Op grond van de aangehechte draagkrachtvergelijking, dient de man met ingang van 28 januari 2018 bij te dragen in de kosten van de bovengenoemde kinderen met € 142 per maand. Dit betekent een verlaging ten opzichte van de huidige bijdrage die de man betaalt. Nu vast staat dat de man de verschuldigde bijdrage tot op het moment van de zitting heeft betaald en er vanuit moet worden gegaan dat een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen ook daadwerkelijk voor die kosten is gebruikt, zal de rechtbank de wijziging laten ingaan met ingang van de datum van de beschikking.
Mitsdien wordt beslist als volgt.