ECLI:NL:RBAMS:2019:8434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
C/13/661382 / FA RK 19-661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Reichmann, heeft verzocht om een verhoging van de alimentatie die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Tijsterman, dient te betalen voor hun twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft aangevoerd dat er sinds de eerdere beschikking van 21 mei 2014, waarin de alimentatie was vastgesteld, diverse wijzigingen van omstandigheden hebben plaatsgevonden. De man heeft een erfenis ontvangen, is opnieuw getrouwd en heeft een nieuw kind gekregen, terwijl de vrouw in een financieel ongunstige situatie verkeert door verlies van haar baan en een bijstandsuitkering heeft moeten aanvragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn alimentatieverplichting tot op heden heeft nagekomen, maar dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 395 per kind per maand, en de draagkracht van de man op € 142 per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, 28 januari 2019, een bijdrage van € 142 per maand dient te betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2014 gewijzigd en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn door elk der partijen zelf te dragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/661382 / FA RK 19-661 (BV/MBE)
Beschikking van 13 november 2019 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C. Reichmann te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vrouw, ingekomen op 28 januari 2019;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen op 30 april 2019;
- het verweerschrift van de vrouw tegen het zelfstandige verzoek van de man, ingekomen op 11 juni 2019;
- het F9-formulier van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 3 oktober 2019.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 14 oktober 2019.
Verschenen zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 23 mei 2005. Hun huwelijk is op 21 juli 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tijdens het huwelijk zijn geboren:
[kind 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 ,
en
[kind 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009 .
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit. De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van 21 mei 2014 van de rechtbank Noord-Holland is bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de burgelijke stand € 80 per maand per kind dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Tussen partijen staat vast dat de bijdrage van de man op dit moment na indexering in totaal € 172 per maand bedraagt en dat er op het moment van de zitting geen achterstand was in de betaling.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2017, subsidiair met ingang van 1 juni 2018 en meer subsidiair met ingang van 15 november 2018, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, zal bijdragen in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen met een bedrag van € 525 per maand per kind, en met ingang van 1 februari 2019 een bedrag van € 365 per vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met wijziging van de beschikking van 21 mei 2014.
3.2.
De vrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd, kort en samengevat weergegeven.
Er hebben zich sinds de beschikking van de rechtbank Noord-Holland op 21 mei 2014 diverse wijzigingen van omstandigheden voorgedaan. In de maand juni 2017 is de vermogende vader van de man overleden en heeft de man een erfenis ontvangen. De man is opnieuw getrouwd en opnieuw vader geworden en reist met zijn echtgenote en kind de hele wereld over. Er is geen contact meer tussen de kinderen van partijen en de man. De vrouw is in een financieel zeer ongunstige situatie beland door toedoen van de man. Hij heeft op enig moment een huwelijkse schuld van partijen aan de vader van de man, geïncasseerd bij de vrouw waardoor zij een grote lening heeft moeten aangaan. De vrouw heeft haar baan op enig moment verloren waardoor zij een bijstandsuitkering moest aanvragen. Daardoor werd haar draagkracht in verhouding veel lager dan het bedrag waarvan in de beschikking van 21 mei 2014 is uitgegaan. Sinds 1 februari 2019 heeft de vrouw weer een betaalde baan.
De behoefte van de kinderen is blijkens het overgelegde financiële overzicht hoger dan het bedrag waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. De behoefte bedraagt op dit moment € 1.100 per maand.
Per mail van 15 november 2018 heeft de advocaat van de vrouw de man aangeschreven.
In de draagkrachtberekening dient rekening te worden gehouden met de schuld die de vrouw moet aflossen. De man heeft geen inzage gegeven in zijn huidige financiële situatie. De man leidt blijkens de stukken die de vrouw in het geding heeft gebracht een rijk leven waarin hij gedurende lange tijd met zijn gezin in het buitenland verblijft en diverse cursussen en workshops geeft. De vrouw denkt dat de man meer kan bijdragen dan hij nu doet, aldus de vrouw.
3.3.
De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de alimentatie op nihil te stellen met ingang van 1 mei 2019, althans op een zodanig bedrag met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.4.
De man heeft daartoe het volgende aangevoerd. De man erkent dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Tot zijn grote verdriet ziet de man de kinderen sinds juni 2015 niet meer. De man rekent dat de vrouw aan. De man heeft er uiteindelijk voor gekozen de kinderen niet langer bloot te stellen aan de juridische procedures. De man heeft tot nog toe altijd de alimentatie betaald ook al laat zijn financiële situatie dat niet toe. De man is getrouwd en heeft een derde kind gekregen. Het lijkt alsof de man en zijn vrouw een rijk leven leiden, maar de man is depressief en kan niet meer werken dan hij doet. Hij woont met zijn gezin als hij in Nederland is bij zijn schoonouders en geeft wel cursussen in het buitenland, maar dan tegen kost en inwoning. De man bestrijdt dat de vrouw financieel in een ongunstige situatie is beland door toedoen van de man. De man heeft juist een grote huwelijkse schuld geheel voor eigen rekening voldaan, de vrouw de inventaris gegund en diverse hypotheekbetalingen volledig voor zijn rekening genomen. Hij kon niet anders dan de vrouw aanspreken voor haar aandeel in de gemeenschappelijke schuld van partijen aan zijn vader, waarbij de vrouw ook is gematst omdat niet het hele bedrag is geïncasseerd. De man heeft geen nieuwe baan. Uit de financiële gegevens van de vennootschap onder firma die de man drijft met zijn huidige echtgenote blijkt dat partijen nauwelijks overhouden. De man heeft geen grote erfenis genoten, het resterende bedrag bedraagt nog € 33.000. Het is door zijn slechte financiële situatie dat hij nu nihilstelling van zijn onderhoudsverplichting vraagt. De man betwist dat de behoefte van de kinderen zou moeten worden verhoogd. De Tremanormen zijn duidelijk over de wijze waarop de behoefte wordt vastgesteld en de vrouw heeft geen bijzondere kosten gesteld. De man betwist dat bij de draagkracht van de vrouw rekening gehouden zou moeten worden met kosten van de lening. Nergens blijkt uit dat de vrouw die lening heeft moeten aangaan, bovendien is niet onderbouwd dat zij de gestelde maandelijkse aflossing en rentebetaling doet.
3.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de door het zelfstandig verzoek van de man om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De man heeft mediation geweigerd en is zelf gestopt met het traject bij Altra dat gericht was op contactherstel. Zijn leefstijl komt niet overeen met zijn stellingen omtrent zijn draagkracht. De man en zijn vrouw geven diverse cursussen en trainingen, onder andere in het buitenland. De jaarcijfers kunnen niet kloppen met de aangeboden cursussen. De vrouw wenst volledig inzicht in de fiscale en notariële stukken van de erfenis. De man heeft in 2018 nog een bedrag van € 23.000 ontvangen dat de vrouw moest betalen aan zijn vader. De man heeft zijn camper die te koop stond voor een bedrag van € 33.000, inmiddels verkocht, aldus de vrouw.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de vastgestelde bijdrage in de beschikking van 21 mei 2014 door een wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Ontvankelijkheid en ingangsdatum
4.1.1.
Allereerst ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of partijen in hun verzoeken tot wijziging van de kinderbijdrage kunnen worden ontvangen.
4.1.2.
Een onderhoudsverplichting als deze kan overeenkomstig artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden gewijzigd indien deze door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven en/of van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.1.3.
De rechtbank maakt uit de stukken en de standpunten op dat er een aantal wijzigingen is geweest sinds de beschikking van 21 mei 2014, waaronder wijzigingen in het inkomen van de vrouw, het geëindigd zijn van het contact tussen de man en de kinderen van partijen en de omstandigheid dat de man op 25 januari 2017 opnieuw vader is geworden en op 17 oktober 2017 opnieuw is gehuwd.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ten opzichte van de eerdere beslissing dus gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Deze gewijzigde omstandigheden maken dat de rechtbank de alimentatiebeslissing opnieuw zal beoordelen.
4.1.4.
De rechtbank ziet geen reden om een eventuele wijziging eerder te laten ingaan dan met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, 28 januari 2019. Vanaf dit moment heeft de man immers in ieder geval rekening kunnen houden met een eventuele herbeoordeling van de bijdrage. De vrouw heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank zal de draagkracht dus ook pas beoordelen vanaf die datum.
De behoefte van de minderjarigen
4.1.5.
De vrouw heeft aangevoerd dat de behoefte van de kinderen dient te worden bepaald op het bedrag dat de vrouw volgens haar financiële overzicht in 2018 werkelijk heeft uitgegeven aan de kinderen, namelijk € 1.100 per maand.
4.1.6.
De man heeft dat gemotiveerd weersproken.
4.1.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
De behoefte van de kinderen wordt in beginsel vastgesteld op basis van de tabel die in de bijlage van het Tremarapport is opgenomen en waarin op grond van het aantal kinderbijslagpunten en het aantal kinderen in een gezin een bepaald bedrag is berekend (percentueel) dat passend is bij het netto besteedbaar inkomen van partijen. Dit systeem is gebaseerd op CBS-onderzoek. Bij het bepalen van het (gezamenlijk) netto besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van de samenleving wordt inmiddels ook het kindgebonden budget waarop partijen recht hadden meegerekend.
4.1.8.
Voor een verhoging van de behoefte die op basis van de tabel wordt vastgesteld is slechts aanleiding als er sprake is van de situatie van een stijging van het inkomen van een ouder nadien, voor zover dit inkomen door die stijging hoger wordt dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk/de samenleving. In zoverre de vrouw heeft bedoeld te stellen dat het inkomen van de man zodanig is gestegen dat reeds op die grond een behoeftestijging aan de orde is, geldt dat de man deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Tegenover deze betwisting heeft de vrouw haar stelling niet nader onderbouwd. Daarom passeert de rechtbank deze stelling. Nu niet is gebleken dat sprake is van bijzondere kosten van de kinderen waardoor de behoefte dient te worden verhoogd, gaat de rechtbank aan de stelling voorbij.
4.1.9.
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen in 2014 vastgesteld door uit te gaan van enkel de netto looninkomsten van partijen in 2014, omdat onduidelijk was hoe het nu zat met de inkomsten uit de onderneming, mede gegeven het feit dat er toen ook al behoorlijke schulden bestonden. De rechtbank constateert dat er over deze periode geen nieuwe financiële informatie naar voren is gebracht, zodat niet kan worden volgehouden dat de rechtbank de behoefte destijds op onjuiste gronden heeft vastgesteld. Wel zal de rechtbank bij het berekenen van de behoefte rekening houden met het kindgebonden budget waarop partijen destijds recht hadden. De rechtbank zal geen rekening meer houden kinderopvangkosten, nu niet gebleken is dat de kinderen nu nog kinderopvang genieten.
Uitgaande van de netto inkomsten van partijen destijds, zoals door de rechtbank vastgesteld in de beschikking van 21 mei 2014 en het kindgebonden budget (€ 1.530 + € 1557 + € 129 = € 3.216), bedroeg de behoefte van de kinderen in 2014 € 731 per maand. Na indexatie bedraagt de behoefte met ingang van 28 januari 2019
€ 789per maand, afgerond dus € 395 per kind per maand.
Draagkracht man
4.1.10.
De vrouw heeft aangevoerd dat er aan de zijde van de man dient te worden gerekend met een verdiencapaciteit van tenminste € 5.000 netto per maand.
4.1.11.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij niet in staat is meer inkomen te genereren dan het inkomen dat hij op dit moment verdient met de cursussen die hij en zijn vrouw via de v.o.f. aanbieden. De man is in een forse depressie geraakt nadat het contact met zijn kinderen is stil komen te liggen, hij is nog steeds niet in de gelegenheid om werk te verrichten voor een werkgever. De man geeft nu les in datgene waarin hij expertise heeft en zelf invloed kan uitoefenen op de inhoud en tijdstippen van zijn werk, zodat hij de gelegenheid heeft om rekening te houden met zijn emotionele en mentale toestand. Twee jaar geleden zat de man nog aan de antidepressiva; hij kan niet de garantie geven aan een werkgever dat hij altijd kan werken volgens een vast stramien, aldus de man.
4.1.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om te werken in loondienst naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen stukken overgelegd van bijvoorbeeld een huisarts of een psycholoog/ psychiater, waaruit zijn mentale gesteldheid blijkt en waaruit blijkt dat deze inderdaad in de weg staat aan het verrichten van betaalde werkzaamheden. Dat klemt temeer nu de man kennelijk wèl in staat is om cursussen en les te geven in het buitenland, alwaar hij heel geregeld verblijft, en soms ook in Nederland. Dat hij niet, net zoals in 2014, naast de werkzaamheden voor de v.o.f. looninkomsten genereert, hetzij via een vaste (parttime) aanstelling dan wel als uitzendkracht, is zonder die nadere onderbouwing niet goed te volgen. Gelet op zijn dringende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen, had het op zijn weg gelegen om nader te onderbouwen waarom van hem niet verwacht kan worden al het nodige te doen om zijn bijdrage in de kosten van de kinderen te kunnen (blijven) voldoen. De enkele mededelingen van de man ter zitting zijn daartoe onvoldoende in het licht bezien van de gemotiveerde betwisting door de vrouw.
4.1.13.
De rechtbank is van oordeel dat de verdiencapaciteit van de man dient te worden bepaald op hetzelfde netto maandinkomen als waar de rechtbank in 2014 is uitgegaan, geïndexeerd naar 2019, wat neerkomt op € 1.680 netto per maand. Dat de man méér inkomen kan genereren dan het inkomen wat hij verdiende ten tijde van het uiteengaan van partijen, komt de rechtbank op dit moment niet aannemelijk voor. De rechtbank laat daarbij de vraag over het vermogen van de man buiten beschouwing, omdat daarmee op basis van de Tremanormen in beginsel geen rekening wordt gehouden. Wèl houdt de rechtbank rekening met het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.1.14.
De rechtbank houdt geen rekening met zorgkorting omdat vast staat dat er geen contact is tussen de kinderen en de man.
4.1.15.
De rechtbank zal wèl rekening houden met de onderhoudsverplichting van de man voor zijn jongste kind. Nu daaromtrent niets is gesteld, zal de rechtbank rekening houden met de behoefte van het jongste kind op de volgende manier. Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 1.680 per maand, bedraagt de behoefte van dit kind op basis van de Tremanormen in 2019 € 184 per maand. De rechtbank zal de helft van deze kosten in de berekening meenemen, omdat de huidige echtgenote van de man wordt geacht daarin tenminste voor de helft te kunnen bijdragen.
Draagkracht vrouw
4.1.16.
De rechtbank zal in de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met het bruto salaris van € 2.560,51 per vier weken, zoals dit blijkt uit de door haar overgelegde salarisstroken, inclusief vakantietoeslag en exclusief de premies die daarop worden ingehouden. Ook houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het recht op kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop, één en ander zoals blijkt uit de aangehechte INA berekening.
4.1.17.
De man heeft op zichzelf niet weersproken dat de vrouw een leenovereenkomst is aangegaan ter financiering van de schuld die de vrouw nog bij de vader van de man had, en die de man als erfgenaam heeft geïncasseerd. De leenovereenkomst is de vrouw echter aangegaan bij haar huidige partner en de man betwijfelt of de vrouw daadwerkelijk de rente van 4,5% voldoet en of zij daadwerkelijk gehouden zal zijn op de lening af te lossen. De man betwist dat de vrouw maandelijks een bedrag betaalt van € 526, aan aflossing en rente per maand.
4.1.18.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij maandelijks aflossingen en rentebetalingen doet ter aflossing van de lening die zij, zoals onweersproken is gesteld, is aangegaan. Het door de vrouw gestelde aflossingsbedrag van € 526,- per maand blijkt onvoldoende uit de overgelegde stukken. De vrouw heeft met productie 7 echter wel voldoende onderbouwd dat zij met ingang van februari 2019 tenminste € 332 per maand aflost. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen op haar draagkracht zoals blijkt uit de aangehechte berekening.
Draagkrachtvergelijking
4.1.19.
Op grond van de aangehechte draagkrachtvergelijking, dient de man met ingang van 28 januari 2018 bij te dragen in de kosten van de bovengenoemde kinderen met € 142 per maand. Dit betekent een verlaging ten opzichte van de huidige bijdrage die de man betaalt. Nu vast staat dat de man de verschuldigde bijdrage tot op het moment van de zitting heeft betaald en er vanuit moet worden gegaan dat een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen ook daadwerkelijk voor die kosten is gebruikt, zal de rechtbank de wijziging laten ingaan met ingang van de datum van de beschikking.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2014 in zoverre:
5.1.1.
bepaalt dat de man met ingang van heden
€ 142,-per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Vos, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, op 13 november 2019 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).