2.5.De Bijenkorf te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3. [eiseressen] heeft - samengevat - aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de opzegtermijn die De Bijenkorf heeft gehanteerd bij haar opzegging van de concessieovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gelet op onder meer de langdurige samenwerking van 22 jaar, de wijze waarop de samenwerking is verlopen, de door [eiseressen] geleden aanloopverliezen, de door [eiseressen] gedane investeringen en haar personeelskosten, had De Bijenkorf een opzegtermijn van (minimaal) 24 maanden dienen te hanteren met een geleidelijke afbouwfase. Nu De Bijenkorf de leveranciers van [eiseressen] omstreeks 24 april 2019 heeft geïnformeerd over het einde van de concessieovereenkomst in januari 2020, is de opzegging van de zijde van De Bijenkorf feitelijk onomkeerbaar geworden en dient zij zich gedwongen bij de beëindiging van de concessieovereenkomst neer te leggen. De schade die zij lijdt als gevolg van de te korte opzegtermijn, dient voor rekening van De Bijenkorf te komen. Deze schade bestaat uit aanwezige voorraden, ontruimingskosten, aanloopverliezen, investeringen en gederfde winst. Tevens dient De Bijenkorf haar personeel dat werkzaam is voor de afdeling kinderschoenen in de Bijenkorf-filialen en de Bijenkorf-webshop over te nemen, nu er sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:663 BW, aldus [eiseressen] .
4. De Bijenkorf heeft de vordering van [eiseressen] gemotiveerd betwist. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht zal hierna worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling van belang is.
5. De Bijenkorf vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiseres sub 2] te veroordelen per 15 januari 2020, althans per een door de kantonrechter te bepalen datum, de concessieruimten in de warenhuizen van De Bijenkorf in [plaats 1] , [plaats 3] , [plaats 2] , [plaats 4] , [plaats 5] en [plaats 6] te ontruimen en leeg, bezemschoon, overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en contractuele bepalingen, onder afgifte van alle sleutels, ter beschikking van De Bijenkorf te stellen, op straffe van een dwangsom.
6. De Bijenkorf heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eiseres sub 2] conform artikel 19.4 van de concessieovereenkomst de concessieruimten op 15 januari 2020 dient te ontruimen. [eiseres sub 2] heeft aangekondigd een beroep op wettelijke huurbescherming te doen als al haar vorderingen in conventie worden afgewezen, maar dit beroep kan niet worden gehonoreerd. Voor de van de wet afwijkende huurbedingen in de concessieovereenkomst is goedkeuring verleend door de kantonrechter te Rotterdam bij beschikking van 5 november 2018, zodat [eiseres sub 2] geen wettelijke huurbescherming toekomt. De Bijenkorf heeft belang bij tijdige ontruiming door [eiseres sub 2] , omdat De Bijenkorf vanaf 16 januari 2020 zelf de kinderschoenenafdeling gaat exploiteren. Zij heeft daarvoor verbouwingen ingepland en collecties ingekocht. Een latere ontruiming door [eiseres sub 2] zou dan ook direct tot aanzienlijke schade leiden, aldus De Bijenkorf.
7. [eiseres sub 2] heeft de vordering betwist. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht zal hierna worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling van belang is.
8. De vorderingen jegens De Bijenkorf zijn ingesteld namens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . De Bijenkorf betwist dat tussen haar en [eiseres sub 1] nog een rechtsverhouding bestaat, omdat [eiseres sub 1] geen partij is bij de concessieovereenkomst die - met terugwerkende kracht tot 2014 - in 2016 is gesloten. Volgens De Bijenkorf dienen de vorderingen van [eiseres sub 1] dan ook afgewezen te worden, althans dient [eiseres sub 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. [eiseressen] heeft daarentegen ter zitting betoogd dat [eiseres sub 1] wel degelijk een procespartij is in onderhavige procedure, omdat nog enkele werknemers die op de afdeling kinderschoenen in de Bijenkorf-filialen werkzaam zijn een arbeidsovereenkomst met [eiseres sub 1] hebben én de voorraad kinderschoenen voor De Bijenkorf vanuit [eiseres sub 1] wordt besteld en via [eiseres sub 2] wordt uitgeleverd.
9. De kantonrechter deelt het standpunt van [eiseressen] niet. Daartoe is het volgende van belang. In onderhavige procedure staat de concessieovereenkomst uit 2016 centraal. [eiseres sub 2] en De Bijenkorf zijn partij bij deze overeenkomst. [eiseres sub 1] niet. Tussen [eiseres sub 1] en De Bijenkorf bestaat dan ook geen enkele rechtsverhouding ten aanzien van de inhoud van de concessieovereenkomst. Dat de werknemers die met [eiseres sub 1] een arbeidsovereenkomst hebben in de Bijenkorf-filialen werkzaam zijn, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de voorraad kinderschoenen vanuit [eiseres sub 1] wordt besteld. Dat er sprake is van een onrechtmatige daad van De Bijenkorf jegens [eiseres sub 1] dat maakt dat [eiseres sub 1] procespartij is in onderhavige procedure, zoals [eiseressen] ter zitting heeft gesteld, wordt gepasseerd. Deze stelling heeft [eiseressen] immers op geen enkele wijze onderbouwd.
10. Het voorgaande brengt mee dat [eiseres sub 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen jegens De Bijenkorf.
Opzegtermijn concessieovereenkomst
11. Vast staat dat De Bijenkorf de concessieovereenkomst op 24 april 2019 heeft opgezegd tegen een nader te bepalen datum in januari 2020. Partijen gingen tot de mondelinge behandeling nog uit van verschillende einddata ( [eiseres sub 2] van 1 januari 2020 en De Bijenkorf van 15 januari 2020). Uit de pleitaantekeningen van de gemachtigde(n) van [eiseres sub 2] volgt dat ook [eiseres sub 2] 15 januari 2020 als einddatum zal hanteren.
12. De tussen partijen gesloten concessieovereenkomst is een duurovereenkomst. Voor de vraag onder welke omstandigheden de concessieovereenkomst kan worden opgezegd, is in beginsel bepalend wat partijen zijn overeengekomen. In het arrest van 2 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:141, Goglio/SMQ) heeft de Hoge Raad een nadere uitwerking gegeven van de mogelijkheid tot opzegging van duurovereenkomsten met opzegbevoegdheid:“Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van artikel 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. (…) Een beroep op een uit de wet of overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van artikel 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.” 13. Partijen zijn overeengekomen dat de concessieovereenkomst kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden, waarbij rekening gehouden dient te worden met de inkooptermijn van de kinderschoenen. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie. Tussen partijen is wel in geschil of de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat, hoewel de concessieovereenkomst voorziet in de voorwaarden voor opzegging, aan de opzegging door De Bijenkorf nadere eisen dienen te worden gesteld dan wel dat de opzegging van de concessieovereenkomst door De Bijenkorf naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (norm Goglio-arrest).
14. De kantonrechter is met [eiseres sub 2] van oordeel dat, ondanks dat partijen een opzegtermijn van (tenminste) zes maanden zijn overeengekomen, De Bijenkorf een langere opzegtermijn had dienen te hanteren. Daartoe is het volgende van belang.
15. Tussen [eiseres sub 2] (tot omstreeks 2011 [eiseres sub 1] ) en De Bijenkorf bestaat een langdurige samenwerking van 22 jaar. In al die jaren heeft [eiseres sub 2] de afdeling kinderschoenen van De Bijenkorf-filialen geëxploiteerd tegen afdracht van een concessievergoeding. In 1997 is de samenwerking gestart ten behoeve van het Bijenkorf-filiaal in [plaats 1] en in de loop der jaren is de samenwerking uitgebreid tot zes filialen en een webshop. Bij een dergelijke langdurige en intensieve samenwerking dient bij de opzegging daarvan rekening te worden gehouden met de belangen van de andere partij. De Bijenkorf heeft een opzegtermijn gehanteerd van (nagenoeg) 9 maanden (opzegging op 24 april 2019 tegen 15 januari 2020). Dat is bijna drie maanden langer dan de overeengekomen minimale opzegtermijn. Anders dan [eiseres sub 2] stelt, acht de kantonrechter deze opzegtermijn bij een samenwerking van 22 jaar op zichzelf niet te kort. Met een opzegtermijn van negen maanden zou [eiseres sub 2] voldoende gelegenheid moeten hebben om de nodige maatregelen te treffen ten aanzien van de beëindiging van de concessieovereenkomst. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat - hetgeen De Bijenkorf ook naar voren heeft gebracht - partijen relatief recent, namelijk bij het sluiten van de concessieovereenkomst in april 2016, stil hebben gestaan bij de in de concessieovereenkomst opgenomen opzegtermijn. Partijen werkten op dat moment al ongeveer 19 jaar samen. [eiseres sub 2] heeft op dat moment gepleit voor een opzegtermijn van 12 maanden. De Bijenkorf heeft daarmee echter niet ingestemd. Uiteindelijk zijn partijen een opzegtermijn van tenminste zes maanden overeengekomen. Anders dan [eiseres sub 2] stelt, is er dus geen sprake van een situatie waarbij partijen bij aanvang van de samenwerking, in dit geval in 1997, een opzegtermijn zijn overeengekomen, waarbij nog geen zicht was op een langdurige en intensieve samenwerking van 22 jaar. In een degelijk geval zou het onredelijk kunnen zijn om na 22 jaar nog terug te vallen op een opzegtermijn die bij aanvang van de samenwerking is overeengekomen. Nu deze situatie zich hier niet voordoet, brengt het enkele feit dat partijen al 22 jaar intensief samenwerken niet mee dat De Bijenkorf, in afwijking van wat partijen overeengekomen zijn, een langere opzegtermijn had dienen te hanteren. Dat [eiseres sub 2] de concessieovereenkomst in 2016 onder druk heeft getekend, omdat De Bijenkorf anders niet over zou gaan tot terugbetaling van de te veel betaalde concessievergoeding, doet - indien al juist - hieraan niet af. Als [eiseres sub 2] zich niet kon vinden in de voorwaarden van de verdere samenwerking, had zij hiermee niet akkoord dienen te gaan.
16. Verder heeft [eiseres sub 2] naar voren gebracht dat De Bijenkorf bij haar opzegging van de concessieovereenkomst ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het einde van de concessieovereenkomst niet naadloos aansluit op de bedrijfsvoering van [eiseres sub 2] . Zo lopen de arbeidsovereenkomsten van haar werknemers die voor bepaalde tijd in dienst zijn niet parallel aan het einde van de concessieovereenkomst en heeft zij voor de werknemers die in vaste dienst zijn geen werkplek in haar eigen vestigingen. Zij moet de werknemers dan ook op korte termijn laten afvloeien met alle kosten van dien. Verder heeft zij in 2018 op aandringen van De Bijenkorf een ERP-systeem aangeschaft. De kosten hiervan zijn € 113.112,28. Door de vroegtijdige opzegging van De Bijenkorf kan zij de kosten hiervan niet terugverdienen. Ook heeft [eiseres sub 2] ter zake van de in 2015 respectievelijk 2016 geopende vestingen in [plaats 5] en [plaats 6] aanloopverliezen geleden. Door de opzegging van de concessieovereenkomst door De Bijenkorf, heeft zij geen gelegenheid meer om deze aanloopverliezen terug te verdienen, aldus [eiseres sub 2] .
17. Ook op dit punt wordt [eiseres sub 2] niet gevolgd in haar stellingen. Ten aanzien van het standpunt ter zake van de werknemers, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres sub 2] reeds bij het sluiten van de concessieovereenkomst in 2016 het risico heeft aanvaard dat een eventuele opzegging van de concessieovereenkomst door De Bijenkorf (mogelijk) negatieve gevolgen zou hebben voor haar personeel. Zij kan deze omstandigheid achteraf niet aan De Bijenkorf tegenwerpen, in die zin dat De Bijenkorf een langere opzegtermijn had dienen te hanteren. Verder zou [eiseres sub 2] met een opzegtermijn van (bijna) negen maanden voldoende gelegenheid moeten hebben om de gevolgen van de beëindiging van de concessieovereenkomst voor haar personeel in kaart te brengen en daarvoor de nodige maatregelen te treffen. Dat de duur van een aantal arbeidsovereenkomsten van haar werknemers die voor bepaalde tijd in dienst zijn niet geheel parallel loopt aan het einde van de concessieovereenkomst, dient voor rekening en risico van [eiseres sub 2] te komen. Overigens heeft De Bijenkorf onweersproken naar voren gebracht dat dit hooguit een periode van twee weken betreft en de eventueel daaruit voortvloeide schade beperkt is. Ten aanzien van de werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst zijn bij [eiseres sub 2] geldt, zoals De Bijenkorf terecht naar voren heeft gebracht, dat ook in geval dat er een langere opzegtermijn in acht was genomen de gevolgen van de opzegging ten aanzien van deze werknemers - hoogstwaarschijnlijk - niet anders waren geweest dan nu het geval is.
18. Ten aanzien van het ERP-systeem heeft De Bijenkorf betwist dat [eiseres sub 2] dit systeem op haar aandringen heeft aangeschaft. Zij stelt dat zij niets afwist van dit systeem. [eiseres sub 2] heeft op haar beurt geen concrete feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die haar stelling onderbouwen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het standpunt van [eiseres sub 2] en ziet om die reden geen aanleiding om de investering in het ERP-system verder te betrekken bij het oordeel of De Bijenkorf een te korte opzegtermijn heeft gehanteerd.
19. De door [eiseres sub 2] gestelde aanloopverliezen ten aanzien van de vestigingen in [plaats 5] en [plaats 6] bestaan volgens haar uit de kosten voor de winkelinrichting en het personeel. De Bijenkorf heeft daartegenover aangevoerd dat de winkelinrichting is bekostigd door De Bijenkorf en dat het onduidelijk is gebleven waar de aanloopverliezen na vier à vijf jaar nog exact uit bestaan. [eiseres sub 2] heeft haar standpunt vervolgens niet voorzien van concrete feiten en/of omstandigheden, zodat zij haar standpunt in het licht van het verweer van De Bijenkorf onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom aan de stelling van [eiseres sub 2] voorbij.
20. [eiseres sub 2] heeft ter onderbouwing van haar stelling verder naar voren gebracht dat zij als gevolg van de opzegging van de concessieovereenkomst blijft zitten met een voorraad kinderschoenen die zij niet kan verkopen in haar eigen vestigingen. Deze omstandigheid acht de kantonrechter, in tegenstelling tot de andere aangevoerde en reeds besproken omstandigheden, wel van belang voor de vraag of De Bijenkorf een te korte opzegtermijn in acht heeft genomen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
21. Volgens [eiseres sub 2] is de einddatum van de concessieovereenkomst midden in de verkoopperiode van de wintercollectie gelegen. Volgens [eiseres sub 2] loopt deze verkoopperiode namelijk tot en met halverwege maart 2020. De Bijenkorf heeft daartegenover aangevoerd dat de verkoopperiode tot en met januari 2020 loopt. Gelet op de uiteenlopende stellingen van partijen, kan op dit moment niet vastgesteld worden tot wanneer normaliter de collectie winterschoenen binnen De Bijenkorf wordt verkocht. Wat wel vast staat is dat deze periode in ieder geval nog heel januari 2020 betreft. Daar zijn partijen het immers wel over eens. Dat betekent dat de einddatum van de concessieovereenkomst niet gelijk loopt met de verkoopperiode van de wintercollectie. Hierdoor wordt [eiseres sub 2] beperkt in de periode waarbinnen zij haar voorraad winterschoenen, die zij uitsluitend voor De Bijenkorf heeft ingekocht, kan verkopen. Dit leidt mogelijk tot omzetderving en extra kosten voor [eiseres sub 2] . Voor [eiseres sub 2] (jaarlijkse omzet 7 miljoen) als relatief kleine onderneming in vergelijking met De Bijenkorf (jaarlijkse omzet 900 miljoen) kan dit (grote) financiële gevolgen hebben. Onweersproken is immers dat [eiseres sub 2] voor ongeveer 40% van haar omzet afhankelijk is van de verkopen in de Bijenkorf-filialen en de webshop van De Bijenkorf. De Bijenkorf heeft tegenover dit zwaarwegende belang van [eiseres sub 2] geen overtuigende argumenten naar voren gebracht wat haar opzegging tegen 15 januari 2020 in plaats van tegen een datum gelegen ná de verkoopperiode van de wintercollectie rechtvaardigt. Haar financiële belang acht de kantonrechter onvoldoende, nu het bij haar om een grote onderneming gaat en de financiële gevolgen van een beëindiging van de concessieovereenkomst tegen het einde van de verkoopperiode van de wintercollectie in plaats van tegen 15 januari 2020 voor haar aanzienlijk kleiner zijn dat de financiële gevolgen voor [eiseres sub 2] . Gelet op de langdurige en intensieve samenwerking en het grote financiële belang van [eiseres sub 2] bij de verkoop van haar voorraad winterschoenen, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat De Bijenkorf bij de opzegging van de concessieovereenkomst rekening had dienen te houden met de verkoopperiode van de wintercollectie. Zo had zij [eiseres sub 2] bijvoorbeeld in de gelegenheid kunnen stellen om de wintercollectie langer dan tot 15 januari 2020 te laten verkopen en kon zij tegelijkertijd zelf starten met de verkoop van de zomercollectie.
22. Voor zover [eiseres sub 2] tevens heeft bedoeld aan te voeren dat De Bijenkorf ook rekening had moeten houden met de verkoop van de collectie zomerschoenen, wordt dit standpunt gepasseerd. Door een opzegtermijn van (tenminste) zes maanden overeen te komen, heeft [eiseres sub 2] het risico aanvaard dat zij bij het einde van de concessieovereenkomst een voorraad kinderschoenen zou behouden. Dit kan achteraf niet aan De Bijenkorf worden tegengeworpen, in die zin dat De Bijenkorf bij de opzegging van de concessieovereenkomst rekening had dienen te houden met de verkoopperiode van zowel de wintercollectie als de zomercollectie.
23. Nu [eiseres sub 2] zich - al dan niet gedwongen - heeft neergelegd bij de opzegging van de concessieovereenkomst tegen 15 januari 2020, blijft deze einddatum in stand, maar zal de kantonrechter de vorderingen van [eiseres sub 2] , die gegrond zijn op de beëindiging van de concessieovereenkomst per januari 2020, bespreken.
ERP-systeem, aanloopverliezen vestigingen [plaats 5] en [plaats 6] , gederfde winst
24. Nu reeds hiervoor is overwogen dat de aanschaf van het ERP-systeem en de aanloopverliezen ter zake van de vestigingen [plaats 5] en [plaats 6] geen omstandigheden zijn waarmee De Bijenkorf bij haar opzegging van de concessieovereenkomst rekening had dienen te houden, zijn de vorderingen die in dit kader zijn ingesteld niet toewijsbaar. De vordering ter zake van de gederfde winst is alleen al niet toewijsbaar om de reden dat deze vordering niet voldoende is toegelicht, nu [eiseres sub 2] herhaaldelijk in haar dagvaarding stelt dat de verkoop van de kinderschoenen bij De Bijenkorf verliesgevend is. Daarnaast is deze vordering onvoldoende begrijpelijk in het licht van de vordering van [eiseres sub 2] tot overname van de resterende voorraad schoenen door De Bijenkorf tegen de inkoopprijs (in plaats van verkoopwaarde).
25. De vordering ter zake van de ontruimingskosten die gemoeid zijn bij het verwijderen van de winkelinrichting in alle concessieruimten, is niet toewijsbaar. In artikel 19.4 van de concessieovereenkomst is bepaald dat [eiseres sub 2] bij de beëindiging van de overeenkomst de concessieruimten dient te ontruimen. Met De Bijenkorf is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de ontruimingskosten dan ook niet kunnen worden aangemerkt als schade als gevolg van het in acht nemen van een te korte opzegtermijn door De Bijenkorf.
26. Reeds hiervoor is overwogen dat De Bijenkorf bij haar opzegging van de concessieovereenkomst rekening had dienen te houden met de verkoopperiode van de wintercollectie kinderschoenen. Nu zij dit heeft nagelaten, is De Bijenkorf gehouden de schade te voldoen die [eiseres sub 2] lijdt als gevolg van het feit dat zij eerder dan voorzien, namelijk op 15 januari 2020, moet stoppen met de verkoop van winterschoenen en als gevolg daarvan met een voorraad blijft zitten. [eiseres sub 2] vordert primair dat De Bijenkorf de op 1 januari 2020 (lees: 15 januari 2020) aanwezige voorraad kinderschoenen overneemt tegen de inkoopprijs die [eiseres sub 2] heeft betaald. Tussen partijen is echter de omvang van de voorraad schoenen in geschil. De Bijenkorf heeft zich immers op het standpunt gesteld dat [eiseres sub 2] over een te grote incourante voorraad schoenen beschikt die zij allang had moeten afschrijven. Gelet op dit geschil, is de vordering te onbepaald en is het door [eiseres sub 2] primair gevorderde niet toewijsbaar. Subsidiair vordert [eiseres sub 2] een verklaring voor recht dat De Bijenkorf aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] lijdt als gevolg van de per 1 januari 2020 (lees: 15 januari 2020) aanwezige voorraad kinderschoenen in de filialen en de webshop van De Bijenkorf, met veroordeling van De Bijenkorf tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De verklaring voor recht zal worden toegewezen, in die zin dat De Bijenkorf aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] lijdt doordat zij haar collectie winterschoenen in de periode vanaf 15 januari 2020 tot en met het einde van de verkoopperiode van de wintercollectie niet meer heeft kunnen verkopen in de Bijenkorf-filialen en de webshop van De Bijenkorf. De in dat kader gevorderde schadevergoeding, op te maken bij staat, zal eveneens worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Overname personeel
27. Tussen partijen is verder in geschil of er sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW. Ingevolge dit artikel wordt onder overgang verstaan: de overgang ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoud. De kantonrechter stelt voorop dat blijkens vaste jurisprudentie van Het HvJEU de bepalingen over de bescherming van werknemers bij een overgang van onderneming in lijn met de richtlijn ruim dienen te worden uitgelegd. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de identiteit van [eiseres sub 2] behouden blijft. Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat die vraag beantwoord dient te worden aan de hand van de zogenoemde
Spijkers-criteria: de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van materiële activa, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van overdracht, het feit dat de nieuwe ondernemer vrijwel al het personeel al dan niet overneemt, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de activiteiten voor en na de overdracht met elkaar overeenkomen en de duur van de eventuele onderbreking. Deze omstandigheden zijn slechts deelaspecten en geen van deze omstandigheden zijn op zichzelf doorslaggevend (HvJEU 18 maart 1986, NJ 1987, 502 Spijkers).
28. [eiseres sub 2] heeft betoogd dat er sprake is van identiteitsbehoud en heeft daartoe de volgende omstandigheden naar voren gebracht: De Bijenkorf zal dezelfde activiteiten gaan uitoefenen als [eiseres sub 2] (de verkoop van kinderschoenen), de activiteiten worden zonder noemenswaardige onderbreking voortgezet, de concessieruimten die [eiseres sub 2] van De Bijenkorf huurt, worden weer aan De Bijenkorf overgedragen en door De Bijenkorf in gebruik genomen, De Bijenkorf zal een soortgelijke winkelinrichting c.q. uitstraling hanteren, De Bijenkorf gaat nagenoeg dezelfde merken kinderschoenen verkopen, De Bijenkorf gaat samenwerken met dezelfde leveranciers, De Bijenkorf gaat dezelfde klanten gaat bedienen (bezoekers van De Bijenkorf-filialen), de bedrijfskleding van de verkopers blijft hetzelfde, de verkopers dienen zich aan dezelfde richtlijnen te houden, de verkopers moeten ook incidenteel bijstand verlenen op de overige afdelingen bij pauzes of vragen van klanten, dezelfde bezettingsgraad van verkopers zal worden gehanteerd, de klanten ontvangen hun aankopen kinderschoenen in hetzelfde tasje met het logo van De Bijenkorf en de klanten kunnen hun aankopen op dezelfde wijze afrekenen.
29. De Bijenkorf heeft op haar beurt betwist dat sprake is van identiteitsbehoud. Volgens haar dient allereerst beoordeeld te worden of er sprake is van een arbeidsintensieve- of kapitaalintensieve onderneming, om vervolgens de overige Spijkers-criteria te beoordelen. Volgens De Bijenkorf is [eiseres sub 2] een kapitaalintensieve onderneming, omdat de kernactiviteit van [eiseres sub 2] is gelegen in de verkoop van kinderschoenen. Wil er in dat geval sprake zijn van overgang van onderneming, dan is van doorslaggevende betekenis of De Bijenkorf materiële activa (winkelinventaris, producten of voorraden) van [eiseres sub 2] overneemt. Nu daarvan geen sprake is, dient alleen al om die reden de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van overgang van onderneming te worden afgewezen. Echter, ook als gekeken wordt naar de overige Spijkers-criteria, is er niet voldaan aan het vereiste van identiteitsbehoud. Zo wordt er geen materiële activa, geen personeel, geen contacten en geen klantenkring overgenomen, is er geen overdracht van immateriële activa, komt er een ander assortiment schoenen (60 merken tegenover 35) en wordt de afdeling kinderschoenen in de Bijenkorf-filialen verbouwd, aldus De Bijenkorf.
30. De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is een debat gevoerd over de vraag of de verkoop van kinderschoenen als een kapitaalsintensieve dan wel als een arbeidsintensieve ondernemingsactiviteit moet worden aangemerkt. Met De Bijenkorf is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres sub 2] beschouwd kan worden als een kapitaalintensieve onderneming, nu haar kernactiviteit is gelegen in de verkoop van kinderschoenen. Dat de medewerkers van [eiseres sub 2] daarbij een bepaald serviceniveau verlenen (aanmeten schoenen en schoenen halen uit het magazijn) maakt niet, anders dan [eiseres sub 2] stelt, dat (ook) sprake is van een arbeidsintensieve onderneming. De verkoop van schoenen is immers het overheersende element binnen de bedrijfsvoering van [eiseres sub 2] . Anders dan De Bijenkorf in dit kader betoogt, brengt het enkele feit dat De Bijenkorf geen activa van [eiseres sub 2] overneemt, niet zonder meer mee dat overgang van onderneming is uitgesloten. Het niet overnemen van materiële activa van een kapitaalintensieve onderneming is een omstandigheid die meegewogen dient te worden bij de vraag of er sprake is van identiteitsbehoud, maar waaraan op zichzelf geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend (zie in dit kader ook: Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:830 (Welkoop)). Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat De Bijenkorf geen personeel van [eiseres sub 2] zal overnemen. Deze twee omstandigheden en het feit dat De Bijenkorf geen immateriële activa van [eiseres sub 2] overneemt, pleiten tegen identiteitsbehoud. Daartegenover staan echter ook omstandigheden die pleiten voor identiteitsbehoud. Zo gaat De Bijenkorf dezelfde activiteit als [eiseres sub 2] uitvoeren, namelijk de exploitatie van de afdeling kinderschoenen. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat De Bijenkorf geen wezenlijk andere schoenen gaat verkopen. De Bijenkorf heeft wel betoogd dat haar assortiment kinderschoenen anders wordt dan het assortiment van [eiseres sub 2] , maar feitelijk komt het erop neer dat De Bijenkorf minder merken gaat verkopen, maar wat meer modellen gaat aanbieden. Zij gaat in dat verband (onder andere) samenwerken met de leveranciers van [eiseres sub 2] . Dat de afdeling kinderschoenen een wezenlijk andere uitstraling krijgt, heeft De Bijenkorf onvoldoende onderbouwd. De Bijenkorf gaat dus niet een geheel andere lijn uitzetten dan [eiseres sub 2] nu doet. Andere omstandigheden die pleiten voor identiteitsbehoud, is het feit dat De Bijenkorf de exploitatie gaat voortzetten vanuit de concessieruimten die [eiseres sub 2] in gebruik heeft en zij dezelfde klanten gaat bedienen, namelijk de bezoekers van De Bijenkorf-filialen. Dat De Bijenkorf de klantenkring niet van [eiseres sub 2] overneemt, in die zin dat zij geen goodwill aan [eiseres sub 2] betaalt, doet daaraan niet af. Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat De Bijenkorf de exploitatie, op een korte onderbreking na in verband met een verbouwing, direct na het einde van de concessieovereenkomst gaat voortzetten. 31. Alle omstandigheden afwegend is de kantonrechter van oordeel, gegeven ook het uitgangspunt van de ruime uitleg, dat van overgang van onderneming sprake is.
32. De verwijzing van De Bijenkorf naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2014 (ECLI:NL:RBNHO:8785) doet aan voorgaand oordeel niet af. Anders dan in onderhavige zaak het geval is, was in die zaak de aard van de nieuwe onderneming en de uitstraling daarvan in vergelijking met de vorige onderneming verschillend.
33. Gelet op het voorgaande wordt de door [eiseres sub 2] gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van overgang van onderneming toegewezen. Het door [eiseres sub 2] in dit kader subsidiair en meer subsidiair gevorderde behoeft geen bespreking.