ECLI:NL:RBAMS:2019:8546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13/155852-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woninginbraken, poging tot zakkenrollen en huisvredebreuk met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 13 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van twee woninginbraken, een poging tot zakkenrollen en huisvredebreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan deze feiten, maar achtte hem verminderd toerekeningsvatbaar. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Tijdens de proeftijd van twee jaar moet de verdachte zich houden aan algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder het verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen en het meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast werd er een taakstraf van 160 uur opgelegd.

De zaak kwam aan het licht na een melding van verbalisanten die op 29 juni 2019 verdachte en een medeverdachte zagen fietsen in Amsterdam. Ze volgden hen en zagen hoe de medeverdachte probeerde in te breken in woningen, terwijl de verdachte op de uitkijk stond. Na de inbraken werden verdachte en de medeverdachte op heterdaad aangehouden met gestolen goederen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat leidde tot de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met braak.

Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor een poging tot zakkenrollen op 24 juli 2019, waarbij hij samen met een medeverdachte een vrouw in een tram benaderde. De rechtbank achtte ook dit feit bewezen op basis van de verklaringen van de verbalisanten en de bekentenis van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een poging tot diefstal met braak, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om in te breken in een woning. De rechtbank legde een passende straf op, rekening houdend met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13 /155852-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1974,
wonende op het [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Lonterman naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de heer D. Gerritsen van Reclassering Nederland naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
medeplegen van diefstal met braak uit een woning waarbij een MacBook is weggenomen, gepleegd op 29 juni 2019 in Amsterdam;
Feit 2:
medeplegen van diefstal met braak uit een woning waarbij onder andere een laptop (merk: Dell) en een mediabox (merk: UPC) zijn weggenomen, gepleegd op 29 juni 2019 in Amsterdam;
Feit 3:
medeplegen van een poging tot zakkenrollen, gepleegd op 24 juli 2019 in Amsterdam;
Feit 4:
primair:medeplegen van een poging tot diefstal met braak uit een woning, gepleegd op 24 juli 2019 in Amsterdam;
subsidiair:medeplegen van huisvredebreuk, gepleegd op 24 juli 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verbalisanten waren op 29 juni 2019 op de Marnixstraat in Amsterdam in burger gekleed en belast met hun werkzaamheden in het kader van de aanpak van personen opgenomen in de top 600. Rond 20:00 uur zagen zij medeverdachte [naam 1] – die hen in dat kader ambtshalve bekend voorkwam en waarvan het vermoeden bestond dat hij zich recent bezig hield met woninginbraken – met verdachte door Amsterdam fietsen. Verbalisanten hebben hen daarom een tijdje gevolgd en zagen toen hoe medeverdachte [naam 1] en – naar later bleek – verdachte verschillende keren bij een woning stopten. Hierbij probeerde medeverdachte [naam 1] deuren van woningen te openen, terwijl verdachte op de uitkijk leek te staan. Ook zagen verbalisanten dat medeverdachte [naam 1] de portiekdeur van een woning aan de Anjelierstraat open ‘flipperde’ en – terwijl verdachte op straat op de uitkijk stond – het portiek in ging. Vervolgens zagen zij dat medeverdachte [naam 1] het portiek verliet en dat hij een deurmat tussen het kozijn en de deur had geplaatst, zodat de portiekdeur open bleef staan. Na onderzoek bleken in het portiek meerdere schoenvegen op de onderzijde van de – afgesloten – deur van een woning op de eerste verdieping van dat gebouw te zitten, waarbij het leek alsof iemand met kracht tegen de deur had getrapt.
Na dit voorval zagen verbalisanten dat verdachte en medeverdachte [naam 1] weer doorfietsten, tot ze ter hoogte van het Haarlemmerplein [nummer 1] afstapten. Zij zagen dat medeverdachte [naam 1] naar de gevel liep, waarbij hij – door de positie van de verbalisanten – niet meer zichtbaar was. Wel zagen zij verdachte, die heen en weer liep en druk om zich heen keek. Na enkele minuten zagen de verbalisanten dat de portiekdeur openging en dat verdachte naar de geopende deur van perceel [nummer 1] liep en het pand betrad. Hierop positioneerden verbalisanten zich bij de portiekdeur. Na ongeveer 5 à 10 minuten zagen zij dat de deur werd geopend en dat verdachte met twee rode plastic tassen naar buiten kwam. Verbalisanten zagen dat de tassen waren gevuld met onder andere laptops, waarna zij verdachte op heterdaad hebben aangehouden. Vervolgens zijn verbalisanten via de portiekdeur de trap opgelopen, waar zij medeverdachte [naam 1] uit de woning op de eerste verdieping zagen komen. De deur van deze woning bleek met geweld te zijn opengebroken. Daarop is ook medeverdachte [naam 1] op heterdaad aangehouden.
Uit onderzoek bleek vervolgens dat ook de deur van de woning op de tweede verdieping was opengebroken. Ook bleek dat de rode plastic tassen die verdachte naar buiten had gedragen, zowel goederen, waaronder laptops, bevatten die afkomstig waren uit de woning op de eerste verdieping als uit de woning op de tweede verdieping.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachte [naam 1] naar de woning aan het Haarlemmerplein [nummer 1] is gegaan en dat medeverdachte [naam 1] beide deuren heeft ingetrapt. Verdachte is het portiek ingegaan en heeft bij de trap op medeverdachte [naam 1] gewacht, die de woning is binnengegaan. Na ongeveer 15 à 20 minuten kwam medeverdachte [naam 1] weer naar buiten en heeft hij de twee tassen aan verdachte gegeven. Vervolgens werden verdachte en medeverdachte [naam 1] door de politie aangehouden. Verdachte heeft verklaard te hebben meegewerkt aan de diefstal. Hij is echter niet in de woningen geweest.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. Verdachte dient als medepleger te worden aangemerkt, aangezien hij een actieve en wezenlijke bijdrage aan de inbraken heeft geleverd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet in de woningen/appartementen is geweest. Om tot een bewezenverklaring te komen is echter niet noodzakelijk dat vast komt te staan dat verdachte in de woningen is geweest. Verbalisanten nemen waar dat verdachte en medeverdachte [naam 1] samen onderweg waren naar de woning aan het Haarlemmerplein [nummer 1] , dat verdachte ter hoogte van die woning druk om zich heen keek en tassen naar buiten droeg met daarin goederen uit beide woningen. Bij de politie heeft verdachte bovendien verklaard dat hij spijt had dat hij met medeverdachte [naam 1] ging flipperen en ter zitting heeft hij aangegeven dat er sprake was van een samenwerking met [naam 1] .
De hiervoor omschreven handelingen van zowel verdachte als zijn medeverdachte – in het bijzonder: het samen aankomen bij het gezamenlijke portiek van de woningen, waarna de één op de uitkijk staat en wacht tot de ander de portiekdeur voor hem opent die toegang geeft tot beide verdiepingen, waarna beide het trappenhuis binnengaan en in elk geval één van de verdachten de appartementen naar binnen is gaan en vervolgens na afloop de goederen uit beide verdiepingen in dezelfde tassen worden aangetroffen die verdachte naar buiten droeg – maken naar het oordeel van de rechtbank dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. De rechtbank acht daarom medeplegen van diefstal met braak uit beide woningen aan het Haarlemmerplein [nummer 1] bewezen.
4.1.2.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op 24 juli 2019 omstreeks 19.00 uur werden verbalisanten gebeld door [naam] , eigenaar van een souvenirwinkel aan de [straatnaam] te Amsterdam. Deze getuige verklaarde dat hij vlak daarvoor in zijn winkel twee mannen had gezien die zakkenrollersgedrag vertoonden bij een toerist. Dit bleken later verdachte en medeverdachte [naam 2] te zijn. Nadat de getuige had geroepen “pas op, zakkenrollers!” hebben de mannen de winkel verlaten. De getuige heeft een foto van hen gemaakt terwijl zij aan de overkant van de straat stonden en deze foto met de politie gedeeld.
Verbalisanten zijn vervolgens op zoek gegaan naar verdachte en medeverdachte [naam 2] en zagen hen staan bij een tramhalte, waar zij in tram [nummer tram] stapten. Een verbalisant is vervolgens ook in de tram gestapt en heeft waargenomen dat verdachte zijn medeverdachte aanstootte en wees naar een Spaanstalige vrouw die een rugtas op haar rug droeg. De verbalisant zag dat verdachte wees naar het voorvakje van de rugtas en dat medeverdachte [naam 2] onnodig dicht naast deze vrouw ging staan. Verdachte ging meteen achter haar staan. De verbalisant keek over de schouder van verdachte en zag dat hij een plastic tas omhoog bracht. Medeverdachte [naam 2] ging nog dichter tegen de vrouw aan staan en schermde de handelingen van verdachte daardoor af. De verbalisant kon echter zien dat verdachte met zijn rechterhand de ritssluiting van de rugtas pakte en deze opende. Vervolgens zag de verbalisant dat verdachte iets opzij stapte en naar de rugtas keek, waarna medeverdachte [naam 2] iets dichter tegen de vrouw aan draaide en met zijn rechterhand naar de rugzak ging. Daarna zwaaide verdachte zijn hand naar beneden, wat er volgens de verbalisant op leek dat medeverdachte [naam 2] moest stoppen met wat hij deed. Daarna trok een andere vrouw de vrouw met de rugtas plotseling weg en zei iets in het Spaans tegen de vrouw met de rugtas. Hierop trok verdachte zijn hand terug en trok medeverdachte [naam 2] zijn arm terug.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad heeft geprobeerd om met medeverdachte [naam 2] de vrouw in tram [nummer tram] te bestelen. Hij zwaaide met zijn hand naar beneden omdat hij had gezien dat zij in de gaten werden gehouden door de politie.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook dit feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte kan ook hier als medepleger worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ook dit feit bewezen. De rechtbank baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte en de waarnemingen van de verbalisant in tram [nummer tram] .
4.1.3.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Nadat verdachte en medeverdachte [naam 2] tram [nummer tram] hadden verlaten, zijn de verbalisanten hen gevolgd. De verbalisanten zagen dat verdachte en zijn medeverdachte de Lijnbaansgracht afliepen tot aan de Bloemgracht en bleven staan ter hoogte van Bloemgracht [nummer 2] . Een van de verbalisanten hoorde verdachte “Hallo” roepen en zag dat eerst medeverdachte [naam 2] de woning binnen ging en dat verdachte buiten bleef staan. De verbalisant zag dat verdachte de omgeving scande en vervolgens ook het pand aan de Bloemgracht [nummer 2] betrad. Na ongeveer 30 à 40 seconden zag de verbalisant verdachte en medeverdachte [naam 2] met versnelde pas naar buiten lopen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 juli 2019 inderdaad de woning aan de Bloemgracht [nummer 2] is binnengegaan, maar dat hij die dag niet aan het inbreken is geweest. Hij was dronken en onder invloed van verdovende middelen. Hij dacht dat het pand een winkel was.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot diefstal met braak uit een woning bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en de medeverdachte het pand hebben betreden kort na de eerder gepleegde poging tot zakkenrollerij. Het is daarom aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachte de bedoeling hadden om ook in de woning spullen te stelen.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat verdachte en medeverdachte [naam 2] de bedoeling hadden om een inbraak te plegen. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat er sporen van braak waren.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van huisvredebreuk bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij in de woning is geweest. Daarnaast baseert de rechtbank haar oordeel op de waarnemingen van de verbalisanten dat verdachte en medeverdachte [naam 2] beiden de woning aan de Bloemgracht [nummer 2] hebben betreden en 30 à 40 seconden in die woning zijn gebleven. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij dacht dat het een winkel was. Dat is niet geloofwaardig, omdat uit foto’s die in het dossier zitten onmiskenbaar blijkt dat het om een woning ging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 29 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning, gelegen aan het Haarlemmerplein [nummer 1] , een MacBook, computer, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak door een deur van voornoemde woning in te trappen;
2.
op 29 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning, gelegen aan het Haarlemmerplein [nummer 3] , een Dell laptop en een bril met koker en twee adapters en een speaker en een horlogeband met 2 schroevendraaiers en twee wire pull smokers en een UPC mediabox en een t-shirt, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak door een deur van voornoemde woning te forceren;
3.
op 24 juli 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om (een) goed(eren) van hun gading,
toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven Spaanstalige vrouw in tram [nummer tram] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, naar voornoemde Spaanstalige vrouw is toegegaan waarna verdachte en zijn mededader
- onnodig dicht naast deze vrouw zijn gaan staan en
- zich dusdanig hebben gepositioneerd dat hun handelen werd afgeschermd en
- met een hand de ritssluiting van de rugtas van die vrouw hebben gepakt en geopend en
- met een hand naar de (geopende) rugzak van de vrouw zijn gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 24 juli 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in de woning, Bloemgracht [nummer 2] bij [slachtoffer 3] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, onder 2, onder 3 en onder 4 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen, met aftrek van het voorarrest. De proeftijd moet worden vastgesteld op twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd in de zaak met parketnummer 13 /701966-16. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen, gelet op de verstandelijke beperking van verdachte. De raadsman heeft de rechtbank in het verlengde daarvan verzocht om de duur van de door de officier van justitie voorgestelde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken in vereniging, waarbij veel (persoonlijke) goederen zijn buitgemaakt. Daarnaast hebben de eigenaren en bewoners schade geleden doordat verdachte en de medeverdachte (toegangs)deuren hebben ingetrapt. Een woninginbraak is een ernstig strafbaar feit, omdat hiermee het gevoel van veiligheid van de bewoners in het bijzonder en van de maatschappij in het algemeen wordt aangetast. Iedereen hoort zich veilig te kunnen voelen in zijn of haar woning. Daarnaast heeft verdachte met zijn gedrag geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk en een poging tot zakkenrollen, beide feiten gepleegd in vereniging. Ook dit zijn hinderlijke feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte sinds 1992 met justitie in aanraking komt en dat hij onder meer in 2017 door de politierechter is veroordeeld wegens – kort gezegd – diefstal met geweld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot woninginbraken. Voor een afzonderlijke woninginbraak waarbij geen sprake is van recidive wordt in beginsel een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opgelegd. Het Amsterdamse oriëntatiepunt voor zakkenrollerij is een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen, gelet op diens IQ van 53. D. Gerritsen, reclasseringswerker, is ter terechtzitting als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte inderdaad een IQ van 53 heeft en dat Inforsa dit in 2015 door middel van het afnemen van testen heeft vastgesteld. Gelet op deze toelichting beschouwt de rechtbank verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte verblijft bij [adres 1] , een beschermde woonvorm voor dak- en thuisloze mensen, en staat onder toezicht van de reclassering. Zijn financiën worden beheerd door een instelling voor budgetbeheer. Volgens een vroeghulprapport van 2 juli 2019 houdt verdachte zich aan de afspraken en hebben er geen incidenten in [adres 1] plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt verder dat verdachte makkelijk negatief beïnvloedbaar en beperkt leerbaar is en snel overprikkeld raakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte voor deze feiten opnieuw gedetineerd raakt. Daarom zal worden afgeweken van de oriëntatiepunten en de eis van de officier van justitie, waarbij ook de verminderde toerekenbaarheid een rol speelt. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De proeftijd zal worden vastgesteld op twee jaar. Gedurende die periode dient verdachte zich te houden aan de hierna te noemen voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 160 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 80 dagen hechtenis.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 47,
57, 138 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, onder 2, onder 3 en onder 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
medeplegen van het in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
160 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
[nummer 2] (honderd tweeëndertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarde houdt:
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal blijven melden bij Reclassering Nederland aan de [adres 2] , zo frequent en zo lang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan het vinden van en behouden van een zinvolle dagbesteding, te bepalen door de Reclassering Nederland;
  • zal verblijven op het adres [adres 1] , zo lang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht, of in een andere door de reclassering aangewezen instelling voor begeleid/beschermd wonen;
  • de aanwijzingen van de Reclassering Nederland zal naleven;
  • zal meewerken aan schuldhulpverlening en ook hierbij de aanwijzingen van de Reclassering Nederland zal naleven.
De Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en C.M. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2019.