ECLI:NL:RBAMS:2019:8565

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13/669095-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot vrijheidsberoving van een kind door een geestelijk gestoorde verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van poging tot vrijheidsberoving van een kind. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 november 2018, waarbij de verdachte, die lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, een kind uit een kinderwagen probeerde te pakken. De rechtbank heeft op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 6 augustus 2019, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de poging tot vrijheidsberoving, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en het ontbreken van opzet door de geestelijke stoornis van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar geestelijke problemen, opzettelijk handelde door de moeder van het kind te benaderen en te proberen het kind uit de kinderwagen te trekken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en haar man als consistent en geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank heeft ook de conclusies van een Pro Justitia rapportage in overweging genomen, waaruit blijkt dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en dat haar handelen niet kan worden toegerekend aan haar geestelijke toestand. Hierdoor heeft de rechtbank besloten de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar heeft zij wel een terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de impact van haar handelen op de samenleving.

De rechtbank heeft in haar beslissing de ernst van het feit, de geestelijke toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een klinische setting in overweging genomen. De maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd om de verdachte op de lange termijn veilig te kunnen behandelen en te resocialiseren, met het oog op de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669095-18 (Promis)
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk een kind (te weten [slachtoffer] ) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet naar of in de richting van [moeder slachtoffer] en/of haar kind (die zich in een wandelwagen bevond) is gerend/gegaan en/of heeft geroepen/gezegd: dit is niet jouw kind" en/of "Het is mijn kind" en/of "Je moet me mijn kind teruggeven" en/of die [moeder slachtoffer] heeft weggeduwd en/of dat kind bij haar armen heeft vastgepakt teneinde haar uit de kinderwagen te pakken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot vrijheidsberoving.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor poging tot vrijheidsberoving, omdat verdachte het kindje niet heeft aangeraakt. Verder ontbreekt het opzet aan de zijde van verdachte en is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw – het ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Bewijs
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring. Aangeefster heeft zowel bij de politie als de rechter-commissaris verklaard dat zij met haar kindje in een kinderwagen op straat liep en vervolgens werd aangesproken door een vrouw die haar te kennen gaf dat het kind van haar was. Aangeefster verklaart vervolgens dat de vrouw haar kind heeft beetgepakt en uit de kinderwagen probeerde te pakken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het dossier voor dit onderdeel onvoldoende bewijs bevat. De rechtbank verwerpt het verweer. Aangeefster heeft bij de politie en de rechter-commissaris consistent verklaard. De man van aangeefster heeft tegenover de politie de verklaring van aangeefster bevestigd; hij is direct na het gebeuren door aangeefster gebeld die hem de toedracht vertelde en het signalement van verdachte doorgaf. Op basis daarvan treft hij verdachte bij een benzinestation in de omgeving aan, waarbij hem opvalt dat verdachte veel belangstelling voor een ander kind toont. Na de herkenning door aangeefster, wordt verdachte aldaar aangehouden en verklaart zij direct tegen de verbalisanten dat zij een vrouw met haar kind had zien lopen en dat zij zeker wist dat het haar kind was omdat zij het kind had gebaard. Tijdens haar verhoor bij de politie toonde verdachte zich verward maar een rode draad in haar verklaring vormt de preoccupatie met haar kinderen. Zo verklaart verdachte onder andere: “Ik wil mijn kinderen terug. (..)
Ik heb een kindje gezien waarmee ik mijzelf herken. Ik heb haar gezien en ik herken haar. (…)Ik pak je vast en je komt niet meer weg. Maar het was een klein kind, dus dat kon ik ook niet aandoen, ik heb het toen losgelaten”. De rechtbank ziet hierin voldoende steun voor de verklaring van aangeefster en acht daarmee eveneens het vastpakken van het kind bewezen.
Opzet
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar de bevindingen over de geestelijke stoornis uit het Pro Justitia rapport van de deskundigen – op het standpunt gesteld dat het opzet bij verdachte ontbreekt. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Onder meer in haar arrest van 9 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2775) is geoordeeld dat wanneer met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, vooropgesteld moet worden dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. In het arrest overweegt de Hoge Raad eveneens dat de vaststelling dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, nog niet betekent dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat verdachte vanwege een psychose "ontoerekeningsvatbaar" was, sluit dus niet uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen. Verdachte heeft met het vastpakken van het kind doelgericht gehandeld en was daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet verstoken van ieder inzicht in haar handelen. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat het opzet bij verdachte bewezen kan worden.
Ondeugdelijke poging
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw, dat er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, niet. De feitelijke handelingen zoals deze door verdachte zijn verricht, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te duiden als een begin van uitvoering waardoor het voornemen van verdachte om het kind uit de kinderwagen te willen pakken is geopenbaard. Bovendien kan niet worden gezegd dat de omstandigheid dat het kind door middel van riempjes vastzat in de kinderwagen, niet had kunnen leiden tot het uit de kinderwagen pakken van het kind. Dat het kind vast zat met riempjes staat er immers niet aan in de weg dat verdachte door het drukken op de ontgrendelknop de riempjes had kunnen openen. Dit betekent dat geen sprake is van een absoluut ondeugdelijk middel, waarmee het door verdachte beoogde doel nooit had kunnen worden bereikt. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 5 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk een kind, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet naar [moeder slachtoffer] en haar kind, dat zich in een wandelwagen bevond, is gerend en heeft geroepen: Dit is niet jouw kind" en "Het is mijn kind" en "Je moet me mijn kind teruggeven" en die [moeder slachtoffer] heeft weggeduwd en dat kind bij haar armen heeft vastgepakt teneinde haar uit de kinderwagen te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – gelet op de conclusies uit de Pro Justitia rapportage – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen en haar om die reden te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapportage van 6 mei 2019, opgemaakt voor M.M. Sprock (psychiater), P.E. Geurkink (GZ-psycholoog) en D. de Ruiter (forensisch milieuonderzoeker). Uit het rapport blijkt onder meer het volgende.
Op basis van het milieuonderzoek, de klinische observatie in de Forensische Psychiatrische Afdeling in Heiloo, het psychologisch onderzoek en het psychiatrisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een levenslang patroon van instabiliteit op diverse levensterreinen, mogelijk ten gevolge van persoonlijkheidsproblematiek en/of verminderde verstandelijke vermogens en/of verslavingsproblematiek/drugsgebruik. Dit voorgaande is nu moeilijk in kaart te brengen, evenals hun het onderlinge verband tussen de verschillende potentiële diagnoses, aangezien het huidige psychotisch toestandsbeeld op de voorgrond staat. Er is namelijk momenteel sprake van een ernstige psychose met denkstoornissen en in ieder geval tot een aantal maanden terug - en mogelijk ook nu - waarneemstoornissen. Gezien de uitgebreidheid, duur, ernst en het invaliderende karakter van het beeld, wordt de diagnose schizofrenie het meest passend geacht.
Hiermee is er sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens. Mogelijk is er sprake van andere psychopathologie, zoals hiervoor beschreven, maar dat is nu niet te onderzoeken geweest.
Er zijn veel aanwijzingen dat betrokkene in de aanloop naar, ten tijde van het ten laste gelegde en daarna, floride psychotisch is met een fluctuerend effect op haar functioneren. Ten tijde van het ten laste gelegde staan haar denken, voelen en handelen volledig onder invloed van de psychose. Het normale thema dat haar denken vaak beheerst, namelijk het zorgen voor haar kinderen, heeft zij psychotisch verwerkt in de zin dat zij denkt haar kind te horen, en hierop handelt. Alles overziend wordt geadviseerd om het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de psychiater en psycholoog met betrekking tot de toerekening worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Op basis van hun rapport concludeert ook de rechtbank dat het bewezen geachte feit verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst dient te worden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft onder invloed van een floride psychose, onderdeel van haar schizofrenie, het bewezenverklaarde feit gepleegd, waarbij zij een kind van een haar onbekende vrouw uit de kinderwagen heeft geprobeerd te pakken. Verdachte had daarbij de waan, dat wil zeggen de onwrikbare overtuiging in strijd met de realiteit, dat het kind in de kinderwagen van haar was. Ook tijdens de zitting, na acht maanden in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, was deze waan nog onverminderd aanwezig.
Aan verdachte wordt het feit niet toegerekend omdat zij volledig onder invloed van deze ernstige stoornis handelde. Dit neemt echter niet weg dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op het kindje en haar moeder. Dergelijke feiten brengen ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte de dato 8 juli 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten in 2010, 2016 en 2018, maar ook langer geleden in 2003 wegens een poging tot doodslag;
- de eerder genoemde Pro Justitia rapportage van 6 mei 2019 opgemaakt voor M.M. Sprock (psychiater), P.E. Geurkink (GZ-psycholoog) en D. de Ruiter (forensisch milieuonderzoeker).
In deze eerdergenoemde Pro Justitia rapportage van 6 mei 2019 schrijven de psychiater en de psycholoog onder meer het volgende:
De kans op recidive neemt toe naar hoog en al op de korte termijn als betrokkene meer psychotisch wordt, wat gezien haar huidige instabiele toestandsbeeld als zeer aannemelijk kan worden gezien.
(…)
Ingeschat wordt dat behandeling in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht te kort is omdat die maximaal een jaar kan duren. De behandeltermijn kan nadien worden verlengd middels een BOPZ-maatregel, maar dit ligt buiten het strafrecht en brengt onzekerheid met zich mee, omdat betrokkene zich soms, ondanks de aanwezige psychose, ook adequaat kan presenteren. Overigens heeft in het verleden bemoeienis van de reguliere GGZ het tij niet kunnen keren vanwege de zorgmijdende houding van betrokkene. Betrokkene heeft geen ziektebesef, laat staan ziekte-inzicht. Zij wil geen behandeling en zij wil zo snel mogelijk naar buiten en voor haar kinderen zorgen. Behandeltrajecten in het verleden zijn ook weinig succesvol gebleken. Hiermee lijkt een behandeling in de voorwaardelijke sfeer weinig kans van slagen te hebben. Dit voorgaande overziend zou een behandeling in het kader van
een tbs met bevel tot verpleging het enige overblijvende behandel kader zijn om betrokkene ook op de lange termijn goed en veilig te kunnen behandelen en te resocialiseren.
Psychiater Sprock en psycholoog Geurkink hebben op 8 juli 2019 een schriftelijke reactie gegeven op aanvullende vragen van de rechtbank betreffende de mogelijkheid tot het opleggen van een minder zwaarwegende maatregel. De deskundigen hebben daarin herhaald en uitgelegd waarom zij tot een advies van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zijn gekomen.
Ter terechtzitting van 6 augustus 2019 zijn de deskundigen Sprock en Geurkink op verzoek van de verdediging verschenen en uitgebreid ondervraagd over hun bevindingen. Zij hebben hun advies tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gehandhaafd en nader toegelicht.
De deskundigen toonden zich bewust van de zwaarte van de maatregel maar achten behandeling binnen het Tbs-kader noodzakelijk om het recidiverisico te bedwingen. Het hoge recidiverisico op de korte termijn komt ook naar voren uit de resultaten van de gestructureerde risicotaxatie instrumenten. Er zijn op dit moment geen beschermende factoren.
De duur van een plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht is onvoldoende om dit risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, terwijl ook een mogelijke civiele verlenging daarvan te onzeker is. Eerder en nog recent na het tenlastegelegde werd een rechterlijke machtiging niet afgegeven omdat men verdachte niet aan de criteria vond voldoen.
Wat betreft de duur van de behandeling blijkt het tot nu toe lastig verdachte op de juiste medicatie in te stellen waarmee haar psychose bestreden zou kunnen worden. Alleen al het vinden van en instellen op nieuwe medicatie zal waarschijnlijk langer dan een jaar duren. De psychotische belevingen, voortkomend uit de schizofrenie, staan voorop en verdachte is afhankelijk van structuur, zoals deze wordt geboden in een kliniek met een hoog zorgniveau. Verdachte moet eerst in psychiatrische zin gestabiliseerd worden. Verder moet een intrinsieke motivatie ontstaan tot bereidheid van inname van medicatie.
Zodra de psychose minder op de voorgrond staat, is opnieuw diagnostiek vereist om de op dit moment door de psychose onzichtbare, maar wel onderliggende problematiek in kaart te brengen en te behandelen. Deze andere aandoeningen waarmee zij in het verleden is gediagnosticeerd, een borderline stoornis en een licht verstandelijke beperking, kunnen namelijk onbehandeld opnieuw psychoses bij haar veroorzaken, met alle gevaren van dien.
Nu verdachte ziektebesef noch ziekte-inzicht heeft is het niet mogelijk een terbeschikkingstelling met voorwaarden te adviseren, omdat er geen betrouwbare overeenstemming over de voorwaarden kan worden verkregen. Verdachte is in het verleden niet in staat is gebleken om zich te houden aan voorwaarden van de reclassering of huisregels bij de maatschappelijke opvang. Daarnaast achten de deskundigen de inhoud van de zorg in een tbs-kliniek, met een langdurige begeleiding en geleidelijke terugkeer in de maatschappij aan het einde van de Tbs-maatregel, passend en geboden.
De rechtbank overweegt dat het bewezen geachte feit een misdrijf is waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt.
Met de deskundigen is de rechtbank eens dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar niet afdoende is.
De rechtbank realiseert zich dat de Tbs-maatregel een zware maatregel is, maar is van oordeel dat gelet op de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven, de ernst van het feit en het gevaar voor recidive, een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen die maatregel eist.
De raadsvrouw heeft opgeworpen dat het onderzoek op grond waarvan het rapport van de deskundigen is opgesteld onvolledig is. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De deskundigen hebben een volledig rapport geschreven op grond waarvan een helder beeld van de geestelijke stoornis van verdachte is beschreven. Ter terechtzitting hebben zij de conclusies nader toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat het rapport volledig is en voldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten vrijheidsberoving van een minderjarige. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat verdachte een obsessie lijkt te hebben voor kinderen. Vanuit haar psychose heeft zij die gedachten ook omgezet in handelingen jegens haar onbekende derden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot opzettelijk iemand van de vrijheid beroven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en beveelt dat zij van
overheidswegewordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2019.