ECLI:NL:RBAMS:2019:8753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
13/751920-18, 13/751123-19 en 13/751626-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding in overleveringszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van de verzoeker, die in verband met drie overleveringszaken schadevergoeding eiste op grond van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in het voormalige Joegoslavië, was in overleveringsdetentie gehouden op basis van Europese aanhoudingsbevelen (EAB) van de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding beoordeeld in het licht van de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in de eerste overleveringszaak (13/751920-18) op 17 januari 2019 was overgeleverd, maar dat de verzoeken om schadevergoeding pas op 15 oktober 2019 zijn ingediend, wat resulteerde in een overschrijding van de termijn van drie maanden zoals voorgeschreven in artikel 89, derde lid, Sv. Hierdoor werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in deze zaak.

In de andere twee overleveringszaken (13/751123-19 en 13/751626-19) heeft de rechtbank vastgesteld dat de overlevering niet was geweigerd, maar dat de EAB's waren ingetrokken door de uitvaardigende autoriteit. Dit betekende dat er geen grondslag was voor schadevergoeding op basis van artikel 67, eerste lid, OLW. De rechtbank heeft daarom ook in deze zaken de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechtbank, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/751920-18, 13/751123-19 en 13/751626-19
RK nummers: 19/5840 en 19/5841
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Voormalig Joegoslavië ) op [geboortedag] 1985,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. J.D. Onland, [adres raadsman] Oldenzaal,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Voorgeschiedenis

Overleveringszaak 13/751920-18
Op 23 mei 2018 is door de
Staatsanwaltschaft Münster, Zweigstelle Bocholt(Duitsland) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd dat strekt tot de aanhouding en overlevering van verzoeker.
De officier van justitie heeft op 9 november 2018 bij de rechtbank een vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend.
De rechtbank heeft op 17 januari 2019 de overlevering van verzoeker toegestaan.
Verzoeker heeft vanaf het moment van zijn aanhouding op grond van de OLW op 30 oktober 2018 tot het moment van het door de rechter-commissaris verleende bevel tot schorsing ‘onder voorwaarden’ van de bewaring op grond van de OLW op 2 november 2018 in overleveringsdetentie verbleven. Ook heeft hij na het toestaan door de rechtbank van de verzochte overlevering op 17 januari 2019 op grond van het door de rechtbank verleende en eenmaal voor de duur van 30 dagen verlengde bevel gevangenhouding in overleveringsdetentie verbleven. Met ingang van 14 februari 2019 heeft de officier van justitie de opschorting van de tenuitvoerlegging van het (verlengde) bevel gevangenhouding gelast ten behoeve van de behandeling van een tweede EAB, afkomstig uit Duitsland. De rechtbank begrijpt dat hiermee het hierna genoemde EAB van 12 februari 2019 wordt bedoeld.
De overleveringsdetentie is gelet op het voorgaande op 14 februari 2019 feitelijk beëindigd in overleveringszaak 13/751920-18.
Overleveringszaak 13/751123-19
Op 12 februari 2019 is door de
Leitende Oberstaatsanwaltte Osnabrück (Duitsland) een EAB uitgevaardigd dat strekt tot de aanhouding en overlevering van verzoeker. Dit EAB ziet op andere feiten dan waarop het hiervoor genoemde EAB van 23 mei 2018 ziet.
Verzoeker is op 14 februari 2019 (opnieuw) aangehouden op grond van de OLW. Diezelfde dag is hij in verzekering gesteld op grond van de OLW en is die inverzekeringstelling geschorst onder voorwaarden.
De officier van justitie heeft op 14 februari 2019 bij de rechtbank een vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend.
De uitvaardigende autoriteit heeft op 1 juli 2019 het EAB ingetrokken.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2019 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Overleveringszaak 13/751626-19
Op 13 juni 2019 2019 is door het
Amtsgericht Borken(Duitsland) een EAB uitgevaardigd dat strekt tot de aanhouding en overlevering van verzoeker. Dit EAB ziet op dezelfde feiten als de feiten waarop het EAB van 23 mei 2018 ziet.
De officier van justitie heeft op 9 juli 2019 bij de rechtbank een vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend.
Op 19 juli 2019 heeft de officier van justitie de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingetrokken.
Het dossier van de rechtbank bevat geen stukken over eventuele vrijheidsbeneming op grond van de OLW in deze zaak.

2.Verzoeken

De op 15 oktober 2019 bij de rechtbank ingediende verzoeken strekken tot vergoeding van gestelde schade in de hiervoor weergegeven overleveringszaken als gevolg van:
  • vrijheidsbeneming (met beperkingen) van verzoeker in voornoemde zaken;
  • het door verzoeker (als schorsingsvoorwaarde) moeten inleveren van zijn paspoort;
  • reiskosten in verband met het bijwonen van zittingen door verzoeker;
  • kosten in verband met het opstellen van het verzoekschrift en de mondelinge toelichting daarvan ter zitting door de raadsman (rechtsbijstand).

3.Zitting

De rechtbank heeft op 7 november 2019 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord.
De raadsman heeft zijn verzoekschrift ter zitting aangepast wat betreft het aantal dagen vrijheidsbeneming waarvoor schadevergoeding wordt verzocht en op enkele punten nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich ter zitting verzet tegen toekenning van de verzochte schadevergoeding.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken en motiveert dit als volgt.
Overleveringszaak 13/751920-18
Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Onder meer artikel 89, derde lid, Sv is daarbij van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is bepaald dat het verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Zoals hiervoor al weergegeven heeft de rechtbank in de overleveringszaak 13/751920-18 op
17 januari 2019 de overlevering toegestaan. Daarna is verzoeker in deze zaak feitelijk tot
14 februari 2019 gevangengehouden op grond van de OLW. Vanaf dat moment is de tenuitvoerlegging van het bevel gevangenhouding opgeschort door de officier van justitie. Als reden voor de opschorting heeft de officier van justitie de behandeling van een tweede EAB vermeld. Dit tweede EAB – het EAB van 12 februari 2019 – ziet op andere feiten dan het eerste EAB en kan dus niet als een vervanging van het eerste EAB worden aangemerkt. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat het eerste EAB is ingetrokken, kan de opschortingsbeslissing nog niet als het moment van beëindiging van de eerste zaak worden aangemerkt. Voor verzoeker was op dat moment nog niet duidelijk dat de eerste zaak was beëindigd. Dat was wel het geval toen verzoeker op 9 juli 2019 werd aangehouden en voorgeleid in verband met het derde EAB (van 13 juni 2019). Dat EAB ziet, zo heeft de raadsman opgemerkt, namelijk op dezelfde feiten als de feiten waarop het eerste EAB ziet en kan daarom naar het oordeel van de rechtbank als een vervanging van het eerste EAB worden aangemerkt. Dit, in samenhang met de omstandigheid dat na de opschortingsbeslissing al maanden niets was gebeurd in de eerste EAB-zaak, maakt dat de rechtbank 9 juli 2019 als het moment van beëindiging van de overleveringszaak 13/751920-18 aanmerkt.
Een en ander betekent dat de in artikel 89, derde lid, Sv genoemde termijn van drie maanden verliep op 9 oktober 2019. Nu de verzoeken om schadevergoeding in overleveringszaak 13/751920-18 op 15 oktober 2019 bij de rechtbank zijn ingediend, is sprake van overschrijding van de driemaandentermijn. Verzoeker zal op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoeken in overleveringszaak 13/751920-18
Overleveringszaken 13/751123-19 en 13/751626-19
Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank, indien de overlevering van de opgeëiste persoon is geweigerd, hem op zijn verzoek een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens de OLW.
In de overleveringszaken 13/751123-19 en 13/751626-19 heeft de rechtbank de overlevering niet geweigerd. In beide zaken is het EAB ingetrokken door de uitvaardigende autoriteit, wat ertoe heeft geleid dat in eerstgenoemde zaak de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard en dat de officier van justitie in laatstgenoemde zaak de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB heeft ingetrokken.
Gelet op het voorgaande biedt artikel 67, eerste lid, OLW in de overleveringszaken 13/751123-19 en 13/751626-19 geen mogelijkheid tot vergoeding van schade, nu de overlevering niet is geweigerd, maar de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering dan wel de vordering is ingetrokken door de officier van justitie. De wet kent in die gevallen niet de mogelijkheid van het toekennen van een schadevergoeding. Verzoeker zal daarom ook in die zaken niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoeken.

5.Beslissing

De rechtbank
VERKLAARTverzoeker
NIET-ONTVANKELIJKin de verzoeken.
Deze beslissing is gegeven op 21 november 2019 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier.
Mr. J.H. Beestman is buiten staat deze
beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.