5.3.1.Vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij (tezamen en in vereniging met een ander of anderen) driemaal een opnameformulier heeft ingediend bij het Ministerie (meer in het bijzonder bij het daartoe bevoegde AgentschapNL) en daarbij opzettelijk onjuist heeft ingevuld dat:
- hij eigen geldelijke middelen had ingebracht of zou inbrengen;
- de genoemde participaties daadwerkelijk tot die bedragen hadden plaatsgevonden; en
- hij recht had op een geldlening in het kader van de regeling SGO.
De rechtbank stelt voorop dat niet iedere tekortkoming in civielrechtelijke zin door de wetgever binnen het bereik van het strafrecht is gebracht. Bezien zal worden of de vastgestelde gedragingen van verdachte van voldoende gewicht zijn om als oplichting te worden gekwalificeerd. In dat kader moet worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gehandeld volgens een tevoren bedachte – bedrieglijke – werkwijze, die erop gericht was het Ministerie te bewegen tot afgifte van de geldbedragen.
De rechtbank stelt vast dat de opnameformulieren niet door verdachte, maar door TCV zijn ingediend en verdachte geen contractuele relatie had met het Ministerie of op andere wijze betrokken was bij de subsidieverlening. Hij zou om die reden alleen in de hoedanigheid van medepleger van het onder 1. ten laste gelegde kunnen worden aangemerkt. Daarvoor moet komen vast te staan dat hij voldoende nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt.
Inbreng van eigen geldelijke middelen en daadwerkelijke participaties
Op de opnameformulieren is door TCV een bedrag ingevuld in de categorie ‘Huidige storting door het Startersfonds i.v.m. de participatie’. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier – en in het bijzonder de geldleningsovereenkomst en de opnameformulieren – niet is vast te stellen welke waarde hier door TCV moest worden ingevuld. De hier ingevulde bedragen kunnen derhalve niet tot de conclusie leiden dat TCV opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, waardoor het Ministerie werd bewogen tot afgifte van de geldbedragen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad bij het invullen van deze waarden.
Recht op een geldlening in het kader van de regeling SGO
Op de opnameformulieren is aangekruist dat er geen sprake is van betrokkenheid van een partij, bestuurder of beheerder van het startersfonds met de betreffende technostarter. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat (verdachte namens) TCV opzettelijk foutieve informatie heeft gegeven met het doel om het Ministerie te bewegen de geldbedragen af te geven. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad bij het invullen van dit gedeelte van de opnameformulieren.
Voornemen om eigen geldelijke middelen in te brengen
Blijkens de geldleningsovereenkomst was TCV bij het aanvragen van geldbedragen gehouden om een geldbedrag van gelijke hoogte in de technostarter te investeren. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken op welk moment TCV de private investering (uiterlijk) moest voldoen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of uit de gedragingen van TCV is gebleken dat zij nooit van plan is geweest om de private investering te voldoen en zij, bij het indienen van de opnameformulieren, voornemens was om bedrieglijk te handelen en daarmee een onjuiste voorstelling van zaken wilde creëren. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte in dat kader voldoende nauw en bewust met TCV heeft samengewerkt.
De rechtbank stelt vast dat TCV conform de Seed Capital-regeling driemaal een opnameformulier heeft ingediend, teneinde geldbedragen te investeren in de technostarters van verdachte, te weten Fiber XS (tweemaal) en CloudCompanyon. Nadat de geldbedragen door TCV worden ontvangen, vindt een zogenoemd ‘kasrondje’ plaats, waarbij de bedragen via meerdere ondernemingen (van verdachte) zijn overgemaakt om uiteindelijk tweemaal op de bankrekening van de betreffende technostarter te worden gestort. De rechtbank is van oordeel dat TCV kennelijk bij het overboeken van deze geldbedragen de schijn heeft willen wekken dat er, naast de investering van het Ministerie, eveneens een private investering van gelijke hoogte plaatsvond.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat TCV reeds bij het indienen van de opnameformulieren voornemens was om zoals hierboven beschreven te handelen en daarmee het Ministerie te bewegen tot afgifte van de geldbedragen.
Met betrekking tot het indienen van het eerste opnameformulier zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden bekend die dat oordeel zouden kunnen ondersteunen. Hoewel er aanwijzingen zijn dat medeverdachte [medeverdachte] ten tijde van het indienen van het opnameformulier in financiële problemen verkeerde, is niet gebleken dat hij (al dan niet via TCV) op dat moment het voornemen had om het Ministerie op te lichten. Het gegeven dat er rondom deze transactie geen geldbedragen naar (privé)rekeningen van derden zijn gegaan is in dat kader eveneens een contra-indicatie.
De rechtbank acht evenwel bewezen dat TCV het Ministerie met betrekking tot het tweede en derde opnameformulier heeft opgelicht. Daartoe wordt overwogen dat TCV met betrekking tot deze opnameformulieren heeft gehandeld volgens dezelfde bedrieglijke werkwijze als bij het eerste opnameformulier, te weten het kasrondje. De van het Ministerie ontvangen geldbedragen zijn vervolgens (gedeeltelijk) ten gunste gekomen van ondernemingen van [medeverdachte] en verdachte. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat TCV reeds bij het indienen van het tweede en het derde opnameformulier voornemens is geweest om na het verkrijgen van de gelden een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarmee onder de verplichting van de private investering uit te komen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met TCV, waardoor hij als medepleger van de oplichting kan worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe dat verdachte weliswaar handelingen heeft verricht die dienstig zijn geweest aan de door TCV gepleegde oplichting, maar dat deze van onvoldoende gewicht zijn om bewezen te achten dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met TCV heeft gepleegd. Uit het dossier volgt evenwel dat verdachte van tevoren wist dat zijn bedrijf van TCV een bedrag zou ontvangen, zodra er via de regeling gelden beschikbaar zouden zijn en dat meteen daarna gelden zijn overgeboekt. Er is echter onvoldoende bewijs dat verdachte er weet van had dat de doorstortingen van gelden bedoeld waren om de indruk te wekken dat TCV aan haar eigen betalingsverplichting op grond van de regeling had voldaan. Het bericht “er staat weer 250 op”, dat verdachte aan getuige Nolte stuurde en de opmerking in de mail van 8 februari 2012 dat hij niet als vehikel wenst te worden gebruikt, zijn wellicht opmerkelijk te noemen, maar bieden onvoldoende steun voor het aannemen van nauwe en bewuste samenwerking met TCV. Verdachte zal daarom van het onder 1. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.3.2.Vrijspraak van het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde
Door de rechtbank is vastgesteld dat de naar aanleiding van het tweede en derde opnameformulier ontvangen geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet echter eveneens komen vast te staan dat FiberXS, CloudCompanyon en/of verdachte dat wisten, dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Daartoe wordt overwogen dat uit het dossier niet volgt in hoeverre verdachte, al dan niet als bestuurder van FiberXS en CloudCompanyon, op de hoogte was van de verplichtingen van TCV op basis van de Seed Capital-regeling en evenmin van het feit dat TCV daarvan misbruik maakte. Verdachte zal daarom eveneens van het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.