ECLI:NL:RBAMS:2019:8883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AMS - 19 _ 430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van short-stay vergunning wegens overtreding van voorwaarden en de vraag naar de status van de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een short-stay vergunning. Eiseres, Vrienden van de Historische Stad B.V., had een vergunning voor het tijdelijk verhuren van een woning aan de [adres] te Amsterdam. De vergunning vereiste dat de woning bewoond werd door één huishouden, bestaande uit een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen. De gemeente Amsterdam, als verweerder, heeft de vergunning ingetrokken omdat er meerdere overtredingen van de vergunningvoorwaarden waren geconstateerd. Tijdens controles zijn er meer toeristen aangetroffen dan toegestaan, wat leidde tot de conclusie dat de woning niet voldeed aan de voorwaarden van de short-stay vergunning.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de woning uit twee zelfstandige woningen bestaat en dat de vergunningvoorwaarden onduidelijk zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning duidelijk is en dat de woning als één geheel moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen, waaronder de stelling dat de intrekking van de vergunning onevenredig zou zijn. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd is, gezien de overtredingen en de impact van toeristische verhuur op de omgeving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de gemeente om de vergunning in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2019 in de zaak tussen

Vrienden van de Historische Stad B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bunders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.P. van der Wal).

Procesverloop

Met het besluit van 4 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de shortstay vergunning voor het adres [adres] te Amsterdam ingetrokken.
Met het besluit van 12 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Namens eiseres is verschenen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Aan eiseres is een vergunning (hierna: de short-stay vergunning) verleend voor het tijdelijk onttrekken van de woning aan de [adres] te Amsterdam (hierna: de woning). In de short-stay vergunning staat dat de woning minimaal zeven dagen aaneensluitend en maximaal zes maanden moet worden verhuurd en dat de woning moet worden bewoond door één huishouden, bestaande uit een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen.
1.2.
Op 6 februari 2017 hebben handhavers van verweerder een bezoek gebracht aan de woning. De woning is gelegen in het souterrain en bestaat uit een voor- en een achtergedeelte met een verbinding naar het tuinhuis. Tijdens de controle zijn in de woning vier toeristen aangetroffen die er voor drie nachten verbleven. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder eiseres op 23 februari 2017 een waarschuwingsbrief gestuurd.
1.3.
Op 8 mei 2018 hebben handhavers van verweerder in het kader van het project Zoeklicht een onaangekondigd bezoek gebracht aan de woning. De bevindingen van dit bezoek zijn neergelegd in het op ambtsbelofte opgemaakt rapport van 8 mei 2018. Tijdens de controle zijn aan de voorzijde twee Zweedse toeristen aangetroffen, die er voor drie nachten verbleven. Aan de achterzijde plus het tuinhuis zijn vijf Engelse toeristen aangetroffen. De toeristen hebben verklaard dat zij voor zeven nachten hebben geboekt.
1.4.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze onderzoeken geconstateerd dat eiseres zich meerdere malen niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de short-stay vergunning. Verweerder heeft daarom eiseres op 18 mei 2018 bericht van het voornemen de short-stay vergunning in te trekken. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
2. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit de short-stay vergunning ingetrokken en deze beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in beroep -kort samengevat- aangevoerd dat de ruimte [adres] bestaat uit twee zelfstandige woningen met vier slaapplaatsen in de woning aan de achterzijde en twee slaapplaatsen in de woning aan de voorzijde, ieder met een eigen zelfstandige entree. Dat was al zo toen eiseres op 26 april 2011 een short-stay vergunning aanvroeg voor het adres [adres] . Nadien heeft er geen enkele verbouwing of herindeling plaatsgevonden. De ruimte in het souterrain aan de voorzijde en de ruimte in het souterrain aan de achterzijde (met tuinhuis) zijn gesplitst in appartementsrechten. De ruimte [adres] is in 2007 bij de akte van levering gesplitst aan eiseres geleverd met voor iedere woning een aparte koopsom. Volgens eiseres is sprake van een onduidelijke vergunning voorwaarde. Dergelijke onduidelijke voorwaarde mag eiseres niet worden tegen geworpen. Verder stelt eiseres dat er in het souterrain aan de achterzijde vier, en geen vijf, toeristen logeerden. De woning aan de voorzijde van het souterrain is volgens eiseres verhuurd aan [naam] en mocht voor vakantieverhuur worden verhuurd. Ten slotte doet eiseres een beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat geen sprake is van een zodanige overtreding dat intrekking van de vergunning gerechtvaardigd is. Temeer omdat op de adressen [aderessen] geen overtreding is geconstateerd. Tot slot stelt eiseres dat de intrekking van de vergunning voor haar ernstige financiële consequenties heeft.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Het geschil gaat in wezen over de vraag of [adres] moet worden aangemerkt als één adres en één woning of dat sprake is van twee afzonderlijke zelfstandige woningen.
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen enkele aanleiding is om het begrip ‘de woning’ in de short-stay vergunning uit te leggen als ‘iedere woning’. Nergens wordt in de short-stay vergunning aangegeven dat, als de woning uit meerdere ruimtes bestaat die zouden kunnen worden aangemerkt als zelfstandige woning, iedere zelfstandige woning afzonderlijk mag worden gebruikt ten behoeve van short-stay. Volgens de gegevens van verweerder bestond het adres [adres] uit de gehele souterrain verdieping. Dit blijkt onder meer uit de huisnummerbesluiten. Voor het splitsen van [adres] in één of meerdere nieuwe appartementen is geen splitsingsvergunning verleend. Dat de feitelijke situatie anders is en dat de woning bij notariële akte gesplitst is, maakt de registratie in de gemeentelijke administratie niet anders. Eiseres heeft nog aangevoerd dat bij de brandveiligheidscontrole op 6 februari 2017 alleen bestuursdwang op de woning aan de achterzijde is toegepast. De rechtbank is van oordeel dat het zorgvuldiger en vollediger zou zijn geweest als daarbij ook de voorzijde zou zijn meegenomen. Eiseres kan daar echter geen rechten aan ontlenen, omdat de short-stay vergunning volstrekt duidelijk is.
4.3.
Ook de vraag hoeveel toeristen zijn aangetroffen, is pas relevant als eiseres zou moeten worden gevolgd in haar stelling dat het souterrain aan de voorzijde en het souterrain aan de achterzijde afzonderlijk zouden mogen worden gebruikt voor short-stay. Er zijn immers in totaal zeven toeristen aangetroffen, twee toeristen uit Zweden en vijf toeristen uit Engeland. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte rapport blijkt dat de handhavers vijf toeristen hebben aangetroffen aan de achterzijde en dat de toeristen hebben verklaard dat twee van hen in het achterhuis sliepen en drie in het tuinhuis. Uit het rapport blijkt dat de handhavers hebben opgemerkt dat het aantal aangetroffen personen niet in overeenstemming is met het aantal personen op het boekingsbewijs. Dat de ruimte is geboekt voor vier personen, zegt niets over de feitelijke situatie, zoals namens eiseres ook op de zitting is erkend. En dat één van de toeristen, Elias, later in een e-mail aan de huismeester anders heeft verklaard, is onvoldoende voor twijfel aan het rapport. Elias geeft immers niet aan dat zijn eerdere verklaring onjuist is geïnterpreteerd of dat die verklaring op een misverstand berust.
4.4.
Ook de stelling dat de voorzijde als vakantieverhuur aan de toeristen was verhuurd baat eiseres niet. Ook deze stelling hangt ook samen met de vraag of sprake is van één of twee woningen.
4.5.
De rechtbank vindt de intrekking van de short-stay vergunning niet onevenredig. Verweerder heeft in het verweerschrift inzichtelijk uiteengezet waarom overtreding van de voorwaarden van de onttrekkingsvergunning een ernstige overtreding betreft. Verhuur aan toeristen trekt een zware wissel op de directe omgeving van de woning, zoals onder andere blijkt uit de Zoeklichtmelding. Voorts heeft verweerder aangegeven dat eiseres zich ten alle tijden aan alle voorwaarden van alle afzonderlijke vergunningen heeft te houden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de woningen aan de Keizersgracht [aderessen] waarschijnlijk wel volgens de voorwaarden van de onttrekkingsvergunning werden verhuurd, de intrekking van de vergunning voor [adres] niet onevenredig maakt. Ook heeft verweerder er op gewezen dat eiseres zich eerder niet aan de voorwaarden van een onttrekkingsvergunning heeft gehouden. Eiseres heeft daarvoor een waarschuwing gehad. Ook is eerder spoedeisende bestuursdwang toegepast, omdat eiseres de woningen [adressen] heeft gebruikt ten behoeve van toeristisch nachtverblijf. De financiële consequenties zijn niet in kaart gebracht.
Conclusie
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van S.R. Amel Gharib, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.