ECLI:NL:RBAMS:2019:8944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
13/684107-19, 13/701816-18, 13/059683-18, 13/088302 en 13/701421-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meerdere strafzaken met betrekking tot mishandeling, wederspannigheid en diefstal

Op 25 november 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, wederspannigheid en diefstal. De zaak betreft verschillende incidenten die zich hebben voorgedaan tussen januari 2018 en augustus 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juni 2019 een persoon heeft mishandeld door met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan. Daarnaast heeft hij op 5 juli 2019 ambtenaren beledigd en zich verzet tegen hun aanhouding. Op 6 augustus 2019 heeft de verdachte levensmiddelen gestolen uit een supermarkt en een ambtenaar beledigd door in zijn gezicht te spugen. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal van een airfryer en een fiets in eerdere zaken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde maatregelen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684107-19 (A) 13/701816-18 (B), 13/059683-18 (C) 13/088302 (Promis) en 13/701421-18 (TUL)
Datum uitspraak: 25 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door (met kracht en/of met gebalde vuist) in/op/tegen het oog, althans in/op/tegen het gezicht van voornoemde [persoon 1] te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 05 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (allen) buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van een strafbaar feit (artikel 267 Wetboek van Strafrecht), op heterdaad ontdekt,
hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vasthadden teneinde verdachte ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door opzettelijk gewelddadig
- eenmaal of meermalen een slaande beweging in de richting van voornoemde [persoon 2] te maken en/of
- ( krachtig) te rukken en/of te trekken in een richting tegenovergesteld aan die waarin die opsporingsambtenaren verdachte trachtte(n) te brengen en/of te bewegen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een of meer (schaaf)wonden bij voornoemde [persoon 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 05 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar te weten [persoon 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem/haar de woorden toe te voegen: "kankerhond, kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 06 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [vestiging] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 06 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 5] , hoofdagent politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in/tegen het gezicht, in elk geval op het lichaam van voornoemde [persoon 5] te spugen;
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een airfryer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een airfryer, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers is hij, verdachte, nadat hij door een winkelmedewerker van de Albert Heijn is aangesproken, met een airfryer in zijn handen in de richting van de uitgang van die Albert Heijn gerend;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en),te weten [persoon 6] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 7] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen:
"Kanker Hollanders" en/of "Kanker NSBers" en/of "Jullie zijn kutnazi's" en/of "Kankerlijers",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak C
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fiets, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, zich opzettelijk naar voornoemde fiets heeft begeven met een (knip)schaar, in elk geval een soortgelijk voorwerp, waarna hij, verdachte, met voornoemde (knip)schaar heeft gepoogd het slot van die fiets door te knippen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak D
hij op of omstreeks 13 april 2019 te Amsterdam in elk geval in Nederland een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak A, onder 4 ten laste gelegde nietigheid van de dagvaarding bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de tenlastelegging te vaag is omdat daar het brede begrip “levensmiddelen” is vermeld. Van het blikje tonijnsalade dat een verbalisant verdachte zag opeten is niet vastgesteld dat verdachte het die dag wel heeft weggenomen en de andere spullen zijn door verdachte teruggelegd. Daarom is volgens de raadsvrouw sprake van een obscuur libel.
De rechtbank stelt vast dat bij de aangifte een kassabon is gevoegd waarop de levensmiddelen zijn vermeld die verdachte in zijn rugzak had gedaan en vervolgens in een krat heeft geleegd. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in haar betoog dat onduidelijk is waarop de term “levensmiddelen” in dit geval betrekking heeft. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak C
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Verbalisanten kregen de opdracht zich te begeven naar een plek waar iemand een fiets zou proberen te stelen. Ter plaatse troffen zij verdachte aan, die voldeed aan het signalement dat door de melder was doorgegeven. Verdachte reageerde geschrokken en zenuwachtig op de aanwezigheid van de politie. Verder had verdachte een kniptang vast die hij op bevel van de politie liet vallen. De melder verklaarde telefonisch dat hij had gezien dat verdachte degene was die heeft geprobeerd het slot van een rode mountainbike door te knippen. Daarbij onderbrak hij zijn werkzaamheden elke keer dat er een auto voorbijreed. Verbalisanten namen vervolgens waar dat het slot waarmee deze mountainbike vastzat bijna volledig was doorgeknipt. Verdachte ontkende ten overstaan van de verbalisanten dat hij dit had gedaan.
Hoewel niet duidelijk is geworden wie de eigenaar van de rode mountainbike was, concludeert de rechtbank op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dat het niet anders kan dan dat verdachte niet de eigenaar van deze fiets was en dat hij heeft gepoogd om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 26 juni 2019 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door met gebalde vuist tegen het oog van voornoemde [persoon 1] te stompen.
2.
op 5 juli 2019 te Amsterdam, toen [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] allen buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van een strafbaar feit (artikel 267 Wetboek van Strafrecht), op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vasthadden teneinde verdachte ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door opzettelijk gewelddadig
- meermalen een slaande beweging in de richting van voornoemde [persoon 2] te maken en
- te rukken en te trekken in een richting tegenovergesteld aan die waarin die opsporingsambtenaren verdachte trachtten te bewegen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten schaafwonden bij voornoemde [persoon 2] ten gevolge hebben gehad;
3.
op 5 juli 2019 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar te weten [persoon 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kankerhond, kankerlijers";
4.
op 6 augustus 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, vestiging [vestiging] ;
5.
op 6 augustus 2019 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 5] , hoofdagent politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht, van voornoemde [persoon 5] te spugen;
Zaak B
1.
op 16 mei 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een airfryer, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn;
2.
op 18 mei 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een airfryer, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, immers is hij, verdachte, nadat hij door een winkelmedewerker van de Albert Heijn is aangesproken, met een airfryer in zijn handen in de richting van de uitgang van die Albert Heijn gerend;
3.
op 18 mei 2018 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [persoon 6] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam) en [persoon 7] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Kanker Hollanders" en "Kanker NSBers" en "Jullie zijn kutnazi's" en "Kankerlijers";
Zaak C
op 13 januari 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fiets, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich opzettelijk naar voornoemde fiets heeft begeven met een knipschaar, waarna hij, verdachte, met voornoemde knipschaar heeft gepoogd het slot van die fiets door te knippen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak D
op 13 april 2019 te Amsterdam een fiets, die toebehoorde aan [persoon 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het in zaak A onder 1 ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte uit noodweer handelde om zich te bevrijden uit de situatie waarin hij zich bevond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij was vastgegrepen door de zoon van de buurvrouw en dat hij, nadat hij was losgelaten, een zwarte schim van achteren zag komen en dat hij toen uithaalde omdat hij zich bedreigd voelde.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster en de buurvrouw beiden hebben verklaard dat aangeefster tussen de buurvrouw en verdachte in kwam staan, waarna verdachte uithaalde en aangeefster tegen haar linkeroog sloeg. De buurvrouw heeft daarnaast verklaard dat haar zoon verdachte daarna vastpakte en tegen de muur zette en dat verdachte, nadat hij werd losgelaten naar zijn fiets ging en wegfietste. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan deze onderling samenhangende verklaringen. Van een noodweersituatie voor verdachte was dan ook geen sprake. De verklaring van verdachte ter zitting is in strijd met deze bewijsmiddelen en niet geloofwaardig. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren zonder aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd van de vorderingen van de benadeelde partijen, ten uitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 16 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 (drie) dagen en teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als strafmaatverweer het volgende naar voren gebracht. Met betrekking tot het in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw primair schuldigverklaring zonder oplegging van straf bepleit, nu deze feiten volgens de verdediging waarschijnlijk niet hadden plaatsgevonden als verdachte op een andere manier door de verbalisanten was benaderd. Vervolgens heeft de raadsvrouw betoogd dat indien het doel – het op orde krijgen van het leven van verdachte – ook met een lichter middel kan worden bereikt, daarmee dient te worden volstaan. Verdachte heeft twee maal eerder een ISD-maatregel (dan wel de voorloper van die maatregel) ondergaan en dat heeft beide keren niet tot het gewenste resultaat geleid. Een voorwaardelijke gevangenisstraf, onder voorwaarden om met behulp van Exodus aan zichzelf te werken is volgens de verdediging dan ook een meer passende straf. Eventueel zou dit in combinatie met een werkstraf kunnen worden opgelegd. Verdachte is daartoe ook bereid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende de periode van 13 januari 2018 tot en met 6 augustus 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling, wederspannigheid en belediging van ambtenaren. Verdachte heeft [persoon 1] letsel toegebracht aan haar gezicht en handhaver [persoon 2] aan zijn knie en vinger. Ook heeft verdachte door schelden en spugen getoond geen enkel respect te hebben voor het gezag van de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren en het openbaar belang dat deze ambtenaren dienen. Daarnaast heeft verdachte zich in de genoemde periode schuldig gemaakt aan winkel- en fietsendiefstal en pogingen daartoe. Dergelijke vermogensdelicten veroorzaken veel overlast en schade bij de direct betrokkenen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 4 november 2019, opgemaakt door N. Bogaard en F. Mamedova. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Er is sprake van disfunctioneren op meerdere leefgebieden. Zo is betrokkene al een langere periode zonder structurele huisvesting, dagbesteding en inkomen. Daarnaast is er sprake van een negatief sociaal netwerk en lijkt er voorafgaand aan zijn huidige detentie opnieuw sprake te zijn geweest van middelengebruik. Voorts lijkt de heer [verdachte] – vanwege het ontbreken van een dagbesteding c.q. inkomen – bewust te kiezen voor het plegen van delicten. Voornoemde factoren zijn allen risicoverhogend en delictgerelateerd. De ambivalente houding van betrokkene aangaande reclassering en hulpverlening vinden wij zorgelijk. Voorts lezen wij in ons reclasseringsdossier dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis alsook een persoonlijkheidsstoornis NAO waarbij borderline, narcistische en theatrale trekken op de voorgrond staan.
Ondanks eerder opgelegde reclasseringstoezichten en aangeboden/ingezette interventies is er geen sprake van een afname van het recidiverisico of gedragsverandering. De aanwezige problematiek lijkt niet te kunnen worden opgelost in een ambulant kader. De heer [verdachte] voldoet aan zowel de harde als zachte criteria voor de ISD-maatregel. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om betrokkene binnen dit ambulante kader richting gedragsverandering te kunnen bewegen.
(…)
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Dit op basis van de aanwezige (structurele) risicofactoren, een beperkt zelfinzicht en het feit dat er –ondanks meerdere interventies de afgelopen jaren – geen gedragsverandering is bewerkstelligd. Het risico op letselschade wordt ingeschat op gemiddeld. Het risico op het onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Meerdere interventies zijn de afgelopen jaren negatief retour gezonden en er zit een patroon in het niet-nakomen van de afspraken.
(…)
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.”
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 11 november 2019 reclasseringswerker S. Mol, verbonden aan Reclassering Nederland te Amsterdam, als deskundige gehoord.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
8.4
Vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 200,-- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien gebleken is dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor belediging normaliter een immateriële schadevergoeding van € 150,-- wordt toegekend
.De raadsvrouw heeft daarmee echter miskend dat de benadeelde partij zijn vordering niet heeft gebaseerd op het in zaak A onder 3, maar het in zaak A onder 2 ten laste gelegde. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 200,--.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 5] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 300,-- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien gebleken is dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor belediging normaliter een immateriële schadevergoeding van € 150,-- wordt toegekend. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak geen sprake is van verbale belediging maar dat de benadeelde partij door verdachte in het gezicht is gespuugd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 300,--.
In het belang van [persoon 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.5
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 mei 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/701421-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 maart 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op haar oordeel onder rubriek 8.3 waardoor tenuitvoerlegging niet opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 45, 57, 181, 266, 267, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, onder 1
mishandeling
Zaak A, onder 2
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Zaak A onder 3 en 5, zaak B onder 3
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Zaak B, onder 1 en zaak D
diefstal, meermalen gepleegd
Zaak B onder 2
poging tot diefstal
Zaak C
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 200,-- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , te betalen de som van € 200,-- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] , toe tot een bedrag van € 300,-- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 5] , te betalen de som van € 300,-- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 maart 2018 (13/701421-18) opgelegde voorwaardelijke straf af.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1
STK Jas Kl:zwart, ONE PUBLIC, lederen jas itemnummer 5769935
1
STK Sleutelbos Kl:zilver, met ah spaartag en flesopener, itemnummer 5769940
1
STK Shirt Kl:rood, KALENJI, met lange mouwen, itemnummer 5769941
1
STK Broek Kl:blauw, spijkerbroek, itemnummer 5769942
1
STK Tas Kl:rood, Dirk van den Broek, itemnummer 5769943
1
STK Kaart Albert Heijn bonuskaart, itemnummer 5771787
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2019.
[...]