ECLI:NL:RBAMS:2019:9089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
C/13/658172 / HA ZA 18-1230
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Distributieovereenkomst en afgebroken onderhandelingen tussen Nederlandse en Franse onderneming

In deze zaak vorderde de eiseres, een in Nederland gevestigde onderneming, een verklaring voor recht dat er een distributieovereenkomst tot stand was gekomen met de Franse vennootschap La Fée Maraboutée. De eiseres stelde dat er een overeenkomst was ontstaan naar aanleiding van onderhandelingen over een samenwerking voor de distributie van het merk Humility in Nederland. De rechtbank beoordeelde de feiten en concludeerde dat er geen overeenstemming was bereikt over de essentialia van de overeenkomst, zoals de duur en de prijzen. De rechtbank oordeelde dat de onderhandelingen op 6 juli 2018 door La Fée zijn afgebroken, twee dagen voor de beurs, en dat dit onaanvaardbaar was gezien de omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat La Fée schadeplichtig was jegens de eiseres voor de gemaakte kosten in verband met de beurs, maar dat er geen recht op schadevergoeding op basis van het positief contractsbelang was, omdat er geen garantie was dat een distributieovereenkomst tot stand zou komen. De rechtbank besloot dat de schadevergoeding op basis van het negatief contractsbelang moest worden vastgesteld, en gaf partijen de gelegenheid om tot een nadere afwikkeling van hun geschil te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/658172 / HA ZA 18-1230
Vonnis van 4 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Teitler te Amsterdam,
tegen
vennootschap naar Frans recht
LA FÉE MARABOUTÉE,
gevestigd te Mably (Frankrijk),
gedaagde,
advocaat mr. J. Overdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en La Fée worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 oktober 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 10 juli 2019, waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een in Nederland gevestigde onderneming die zich richt op commerciële distributie van kleding van diverse merken. La Fée is een in Frankrijk gevestigde onderneming die zich richt op het ontwerpen, fabriceren en verkopen van dameskleding, waaronder het merk Humility.
2.2.
Begin juni 2018 is voor het eerst contact geweest tussen de heer [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ), [functie] van [eiseres] en [medewerkster 1] (hierna: [medewerkster 1] ), [functie] bij La Fée sinds 29 mei 2018, over een samenwerking tussen [eiseres] en La Fée. Deze samenwerking was gericht op een distribiteurschap in Nederland en in verband daarmee het vertegenwoordigen van het merk Humility door [eiseres] op de beurs ‘de Modefabriek’ in de RAI te Amsterdam op 8 en 9 juli 2018 (hierna: de beurs).
2.3.
Medewerkers van [eiseres] hebben meerdere malen gecorrespondeerd met medewerkers van La Fée over de samenwerking en de beurs. Zo stuurde [medewerkster 2] van La Fée op 8 juni 2018 algemene informatie over La Fée en het merk Humility aan [belanghebbende] . Hierin staat, voor zover relevant:
“(…)
Objet:TR: Humility hollande
Importance :Haut
Hi Maikel,
Nice to meet you and welcome to HUMILITY Team.
(…)
[medewerkster 2]
Responsable ADV
La Fée Maraboutée (…)”
2.4.
In aanloop naar de beurs heeft [belanghebbende] op 13 juni 2018 een voorbeeld van een Brandbook gestuurd naar La Fée. [medewerkster 1] reageerde hierop als volgt:
“(…) Hello from Lebanon [belanghebbende] ,
Good idea to use the company profile in order to have more attraction for our new Partner!
Kind regards,
[medewerkster 1]
[functie]
La Fée Maraboutée (…)”
2.5.
Op 14 juni 2018 wordt de overeenkomst voor de stand op de beurs getekend door [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), [functie] van La Fée, namens de Franse vennootschap Sasu La Fée. Op de overeenkomst staat bij de contactdetails de naam van [medewerkster 3] , [functie] van La Fée, met daarbij twee e-mailadressen: ‘ [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2]
2.6.
Er zijn meerdere persberichten gepubliceerd over de aanwezigheid van het merk Humility op de beurs met [eiseres] als vertegenwoordiger. [belanghebbende] heeft enkele berichten doorgestuurd aan La Fée. In een doorgestuurd persbericht van Vakblad Vrouwenmode staat, voor zover relevant:
“(…)
[belanghebbende] VERTEGENWOORDIGT HUMILITY
By
RedactiePosted
15 juni 2018In
Business
Label Humility, het jongere zusje van La Fee Maraboutee, wordt in Nederland vertegenwoordigd door [eiseres] . Het bedrijf geeft in een persbericht aan erg trots zijn op de toevoeging van dit nieuwe label aan zijn merkenpakket. (…)”
2.7.
In een reactie op het doorzenden van een bericht in modemagazine ‘Textilia’ door [eiseres] , reageert La Fée per e-mail van 29 juni 2018:
“(…) Dear [medewerkster 4]
Really good !
See you next week !
Kind regards
[medewerkster 1]
[functie]
La Fée Maraboutée (…)”
2.8.
Op 20 juni 2018 heeft La Fée gevraagd om het BTW-nummer van [eiseres] en om de gegevens van de hoofdcontactpersoon. [eiseres] stuurde als antwoord hierop haar algemene leveringsvoorwaarden, waarin haar BTW-nummer staat vermeld.
2.9.
Op 25 juni 2018 heeft [belanghebbende] met enkele van medewerkers van [eiseres] La Fée bezocht in Frankrijk en daarbij ook [betrokkene] ontmoet. [belanghebbende] kreeg toen van La Fée een badge waarop [eiseres] als distribiteur van Humility in Nederland werd aangeduid.
2.10.
Na het bezoek van [belanghebbende] aan La Fée heeft [betrokkene] in een interne mail aan onder meer [medewerkster 1] geschreven dat [betrokkene] voor de ‘nouveaux agents humility’ een schriftelijk contract wenste om het ontstaan van feitelijke situaties, zonder schriftelijk contract, te voorkomen. Ook vroeg [betrokkene] om de gegevens en contractvoorwaarden van [eiseres] , zoals de andere merken die zij vertegenwoordigt, voor welk gebied zij zal optreden en voor welke periode. Op 1 juli 2018 koppelde [medewerkster 1] de gevraagde gegevens en voorwaarden van [eiseres] terug aan [betrokkene] . Hierin staat, voor zover relevant: [opmerking rechtbank: dit is een door La Fée verstrekte vertaling waarbij de zwarte tekst de punten van [betrokkene] zijn, de zwarte hoofdletters de nadere opmerkingen van [betrokkene] en de vetgedrukte tekst de antwoorden van [medewerkster 1] , deze vetgedrukte tekst is in het origineel rood]
“(…) Nota : we zouden dit hebben kunnen afronden ten tijde van de agentenbijeenkomsten als ik daarvoor hiervan kennis had gehad
Het betreft slechts voor-onderhandelingen. Procesgang : Bij voorbaat dank om ons per mail op dit format uw voor onderhandelingen te communiceren zodat we voor de presentatie en de verzending van de collecties de discussies tenminste per mail kunnen afsluiten
Goede nota van genomen, ik beschikte niet over deze procesgang. Hebt u al bepaalde onderdelen per emial bevestigd ?
nee slechts mondelinge discussies
(…)
-een presentatie in enkele regels van de agent ( zijn andere merken : )distribiteur geen agent OK ( MAAR MINIMUM KOOPBEDRAG VERPLICHT)
- zijn territorium : Nederland OK
- voorzien provisiepercentage : percentage discount 30 procent Ok
- verplichte uitsluiting of beperkingen grootwinkelbedrijf en retail op het percentage commissie : TOTALE UITSLUITING GROOTWINKELBEDRIJF WANT WIJ KENNEN DE NEDERLANDSE GROOTWINKELBEDRIJVEN WAARONDER VIA LA FEE MARABOUTEE
OK GOEDE NOTA VAN GENOMEN GEEN PROBLEEM
- looptijd : 3 jaar ONMOGELIJK ZONDER MINIMUM
DAN CONTRACT VOOR ONBEPAALDE TIJD EERSTE SEIZOEN ZOALS AANGEGEVEN IN MIJN SLIDES OP 75KE DAARNA LANDING OP EINDE 2020 +/- 650 KE JAARLIJKS, die ik contractueel in de overeenkomst zou splitsen per seizoen bij het opstellen
- de minimum voorzien omzet : VERPLICHT
geen minimum voorzien het eerste seizoen, ik ga uit van +/- 75 K€ zoals hierboven aangegeven en in de PP
- terugkeer of koop collectie : Wat hebt u voorzien svp ?
Idem aangegeven in de slides, persverkoop georganiseerd door de distribiteur voor de collectie gefactureerd à -50% van PBN [noot: betekenis onbekend], terugzending van overblijvend ongeveer 20%
- de kosten van de beurs voor de distribiteur svp : Wat is ook al weer svp het bedrag dat hij betaalt ?
We delen de kosten van de beurs in 3 : zijnde een deel voor [belanghebbende] , een deel de Belgische agent, het derde deel = LA FEE (...)
2.11.
Op vrijdag 6 juli 2018 is het dienstverband van [medewerkster 1] bij La Fée beëindigd.
Op diezelfde dag hebben [belanghebbende] en [betrokkene] telefonisch contact gehad. [betrokkene] deelt in dit telefoongesprek mee dat [medewerkster 1] is ontslagen en dat er geen samenwerkingsovereenkomst bestaat tussen La Fée en [eiseres] .
2.12.
Door een medewerker van [eiseres] is op vrijdag 6 juli 2018 per sms (15:00) een aanbod voor een agentuurrelatie gedaan aan [betrokkene] . Deze sms luidt, voor zover relevant:
“(…) Dear [betrokkene] ,
(…)
we will start working as your agent for season summer 2019.
(…)
We look forward working with Humility. We have already lots of appointments. Also we managed to have many press coverage in the trade press.
(…)
Hereby I confirm as [belanghebbende] requested and I urgently ask you to confirm asap. We are on the fair preparing the booth. We invited a lot of customers and put a lot of effort in contacting clients to visit us on [de beurs] (…)”
2.13.
[betrokkene] beantwoordt deze sms als volgt:
“Dear Madam The Agreement does not match with our request at this step Please do not interfere on our exposure in this fair Best Regards [betrokkene] ”
2.14.
Medewerkers van [eiseres] waren op vrijdag 6 juli 2018 bezig met de opbouw van de beursstand op de beurs, die zou beginnen op zondag 8 juli 2018. De medewerkers van La Fée hebben toen tegen medewerkers van [eiseres] gezegd dat er geen samenwerking was tussen La Fée en dat zij weg moesten gaan van de beurs.
2.15.
Een medewerker van [eiseres] heeft op vrijdag 6 juli 2018 (17:39) nogmaals een voorstel gedaan aan La Fée via de e-mail. Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) Dear [betrokkene] , dear [medewerkster 2] ,
We would really like to work with Humility.
(…)
We will start working as your agent for the summer 19 season.
(…)
We are really looking forward to work with Humility, we already have a lot of appointments with enthusiastic customers and we managed to have several press coverage in the trade press.
We invited a lot of customers to the fair and put a big effort in contacting clients to visit us at [de beurs].
Can you please confirm this agreement so we can continue preparing the fair. (…)”
2.16.
[betrokkene] reageert per e-mail op vrijdag 6 juli 2018 (17:50) aan [belanghebbende] . Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) You do not have any agreement with our Company for the distribution of Humility line in Holland . (…)
[betrokkene]
CEO La Fee Maraboutee”
2.17.
Bij brief van 13 juli 2018 schrijft de advocaat van La Fée dat er nimmer een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Indien er wel een overeenkomst zou bestaan, wordt deze overeenkomst per die datum opgezegd. In de brief staat daarnaast, voor zover relevant:
“(…) Cliënte, de vennootschap naar Frans recht La Fée Maraboutée, gevestigd te Mably, Frankrijk, verzocht mij haar bij te staan ter zake het volgende. (…)”
2.18.
Op 15 augustus 2018 heeft [eiseres] een e-mail aan La Fée gestuurd waarin zij vraagt om een schadevergoeding van de door haar gemaakte kosten ter voorbereiding van de beurs, gemiste inkomsten en reputatieschade.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
I. een verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het verzorgen van de beurs alsmede de distributie door [eiseres] voor La Fée van het merk Humility in Nederland met een inkoopkorting van 30%;
II. een verklaring voor recht dat de opzegging door La Fée van deze overeenkomst op 13 juli 2018 hetzij (i) pas effect heeft na afloop van de opzegtermijn van 24 maanden, hetzij (ii) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat deze pas zijn werking heeft na afloop van het wintermodeseizoen 2019;
III. een verklaring voor recht dat La Fée de schade van [eiseres] dient te vergoeden die het gevolg is van het feit dat La Fée hiermee met haar opzegging geen rekening heeft gehouden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
subsidiair:
Indien mocht worden geoordeeld dat nog geen sprake was van een volledige overeenkomst tussen partijen, een verklaring voor recht dat La Fée de onderhandelingen met [eiseres] niet had mogen afbreken en zij, door dit toch te doen, onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en de hierdoor door [eiseres] geleden schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
primair en subsidiar:
La Fée te veroordelen in de kosten van de procedure alsmede tot betaling van de door [eiseres] gemaakte kosten voor het leggen en handhaven van het conservatoire derdenbeslag.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Tussen partijen is een distributieovereenkomst tot stand gekomen, omdat aan alle essentialia van de overeenkomst is voldaan. Dit blijkt uit de vele e-mailcorrespondentie tussen partijen over de samenwerking: La Fée gaf opdrachten en aanwijzingen, verstrekte informatie voor de verkoop en intake van orders en [eiseres] verstrekte informatie over nieuws- en persberichten over de lancering van het merk Humilty. Door het onmiddellijk opzeggen van de overeenkomst lijdt [eiseres] schade en (i) geldt volgens de leveringsvoorwaarden van [eiseres] een opzegtermijn van 24 maanden, dan wel (ii) is onmiddellijke opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Indien tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen mochten de onderhandelingen op dit moment niet meer worden afgebroken zonder dat daar een schadevergoedingsplicht tegenover stond. De schade van [eiseres] ziet op gemaakte kosten ter voorbereiding van de beurs en de distributieovereenkomst en gederfde winst die met de verkoop gerealiseerd had kunnen worden.
3.3.
La Fée voert als preliminair verweer dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij de verkeerde partij heeft gedagvaard. La Fée Maraboutée is een handelsnaam van Ma Fée S.A.S, en Ma Fée S.A.S. heeft niet de onderhandelingen gevoerd met [eiseres] maar La Fée S.A.S. Indien [eiseres] ontvankelijk is, voert La Fée aan dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen omdat [medewerkster 1] niet bevoegd was om La Fée te vertegenwoordigen. De vraag over een eventuele schijn van vertegenwoordigingsbevoegd dient op basis van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag te worden beoordeeld naar Frans recht. Op basis daarvan komt het voor rekening en risico van [eiseres] dat zij niet wist dat [medewerkster 1] niet bevoegd was om de vennootschap te binden. Daarnaast is er geen overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst. Door het aanbod van [eiseres] voor een agentuurrelatie is bovendien het eerdere aanbod voor een distributieovereenkomst komen te vervallen op grond van artikel 6:225 van het Burgerlijk Wetboek. Mocht een overeenkomst tot stand zijn gekomen, dan is deze rechtmatig beëindigd op 6 juli 2018 dan wel 13 juli 2018. Precontractuele aansprakelijkheid is uitgesloten omdat [medewerkster 1] niet bevoegd was. Bovendien was er geen gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een distributieovereenkomst omdat [eiseres] nog een agentuurrelatie aanbood, [eiseres] volgens La Fée een onjuist beeld had geschetst over welke merken zij vertegenwoordigde en omdat een samenwerking op basis van de door [eiseres] gehanteerde voorwaarden niet mogelijk was voor La Fée.

4.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Nu La Fée gevestigd is in Frankrijk heeft de zaak een internationaal karakter en dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Partijen zijn beiden gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft beantwoordt wordt aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis). Nu La Fée vrijwillig in deze procedure bij de rechtbank Amsterdam is verschenen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 26 van Brussel I-bis rechtsmacht toe, nu geen van de situaties van artikel 24 van Brussel I-bis zich voordoet. De bevoegdheid is ter zitting bevestigd door La Fée.
4.2.
De vraag welk recht van toepassing is, wordt enerzijds beantwoord op basis van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I), voor de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen. Op grond van artikel 3 van Rome I kunnen partijen op elk moment een rechtskeuze maken. Anderzijds wordt de vraag beantwoord aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II) waar het de precontractuele aansprakelijkheid betreft. Op grond van artikel 14 lid 1 van Rome II kunnen partijen nadat de schade zich heeft voorgedaan schriftelijk dan wel mondeling, indien dit voldoende blijkt uit de omstandigheden, een rechtskeuze maken. Op grond van zowel Rome I als Rome II kunnen partijen dus een rechtskeuze maken. Ter zitting hebben beide partijen ingestemd met toepassing van Nederlandse recht, met uitzondering van de vraag over vertegenwoordigingsbevoegdheid. De rechtbank zal dan ook het Nederlands recht toepassen met uitzondering van de vraag over vertegenwoordigingsbevoegdheid.
niet-ontvankelijkheid
4.3.
De rechtbank passeert het verweer van La Fée dat [eiseres] niet ontvankelijk is omdat de verkeerde vennootschap gedagvaard zou zijn, namelijk
Ma Fée S.A.S.(die gebruik maakt van de handelsnaam La Fée Maraboutée) in plaats van
La Fée S.A.S.Daarvoor is van belang dat de e-mailcorrespondentie in de relevante periode steeds is ondertekend met ‘La Fée Maraboutée’, de handelsnaam van Ma Fée S.A.S. Voorts heeft de advocaat van La Fée zich zelf naar [eiseres] toe gepresenteerd als advocaat van
‘de vennootschap naar Frans recht La Fée Maraboutée’(zie 2.17). La Fée heeft vorig jaar onder deze naam ook als procespartij een (later weer ingetrokken) kort geding aanhangig gemaakt, zoals [eiseres] onbetwist heeft gesteld. Het verweer van La Fée dat [eiseres] zelf de verantwoordelijkheid heeft om de Franse registers te checken om te bepalen welke vennootschap gedagvaard dient te worden gaat in dit geval niet op. Immers, ook bij het checken van de Franse Kbis-registers op ‘La Fée Maraboutée’ komt men niet bij de vennootschap La Fée S.A.S uit nu La Fée Maraboutée een handelsnaam is van Ma Fée S.A.S. en niet van La Fée S.A.S. De entiteit La Fée S.A.S. is tot slot nooit ergens genoemd in de correspondentie. [eiseres] mocht er dus van uitgaan met de Franse vennootschap Ma Fée S.A.S. te maken te hebben, die in deze procedure conform de dagvaarding wordt aangeduid met haar handelsnaam ‘La Fée Maraboutée’.
primair: is een overeenkomst tot stand gekomen?
4.4.
Bij het primair gevorderde is de vraag aan de orde of tussen partijen een distributieovereenkomst tot stand is gekomen op basis van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van (in het bijzonder) [medewerkster 1] , zoals [eiseres] heeft gesteld. Is dat het geval, dan dient de vraag te worden beantwoord op welk moment de opzegging van de overeenkomst effect heeft en of La Fée in verband met deze beëindiging schadeplichtig is.
4.5.
Voorop wordt gesteld dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. Daarbij is van belang dat aanbod en aanvaarding niet uitdrukkelijk plaats hoeven te vinden, zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen. Of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Beslissend is niet of partijen nog in onderhandeling zijn over één of meer openstaande punten, maar of over de essentialia van de overeenkomst overeenstemming is bereikt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AA9771) volgt dat het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, afhangt van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen distributieovereenkomst tot stand is gekomen. Dat partijen correspondeerden over een distributeurschap en bezig waren met de voorbereiding van de beurs is op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat overeenstemming bestond over de essentialia van een distributieovereenkomst. Daarvoor is nodig dat bijvoorbeeld de duur, de prijzen (kortingen) en de wederzijdse kernverplichtingen binnen de distributierelatie vaststonden en daarvan is niet gebleken. Ook het toezenden van de leveringsvoorwaarden door [eiseres] op 20 juni 2018 (zie 2.8) is daartoe onvoldoende, nu dit een reactie was op de vraag naar het BTW-nummer van [eiseres] . Dat [medewerkster 1] , inmiddels ex werknemer van La Fée, heeft verklaard dat de essentialia ‘
in June 2018’ mondeling overeengekomen zouden zijn, is eveneens onvoldoende, nu deze verklaring niets zegt over de duur van de overeenkomst en deze verklaring bovendien in tegenspraak is met hetgeen [medewerkster 1] intern heeft gecommuniceerd (waarbij zij op 1 juli 2018 nog spreekt over ‘voor-onderhandelingen’, zie 2.10). Deze stelling van [medewerkster 1] volgt evenmin uit enig schriftelijk stuk, nu de correspondentie in die periode met name ziet op de voorbereiding van de beurs. De slotsom is dat geen overeenstemming bestond over de essentialia van een distributieovereenkomst zodat deze niet tot stand is gekomen. Daarmee behoeft de vraag over (de schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid van [medewerkster 1] in dit kader geen behandeling. Het primair gevorderde zal worden afgewezen.
subsidiair: afgebroken onderhandelingen
4.7.
De subsidiaire vordering ziet op de stelling dat La Fée de onderhandelingen heeft afgebroken op een moment waarop dat niet zonder gevolgen kon blijven, omdat de onderhandelingen tussen partijen zich in een zo ver gevorderd stadium bevonden dat het La Fée niet meer vrij stond deze zonder meer af te breken, zoals zij wel heeft gedaan. De schade die [eiseres] hierdoor stelt te hebben geleden bestaat uit gemaakte kosten en gederfde winst.
maatstaf
4.8.
Als strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van een overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij (Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337,
CBB/JPO).
4.9.
Vast staat dat [eiseres] sinds begin juni 2018 in contact was met La Fée over een samenwerking voor het merk Humility op basis van een distributieovereenkomst en over de voorbereiding van de beurs. Vast staat ook dat deze onderhandelingen op 6 juli 2018 door La Fée zijn beëindigd.
4.10.
Bij de vraag of het La Fée vrij stond de onderhandelingen op 6 juli 2018 te beëindigen zonder gevolgen neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in overweging.
omstandigheden
4.11.
[eiseres] heeft voornamelijk met [medewerkster 1] gecommuniceerd, die volgens haar e-mail handtekening als [functie] ’ werkzaam was bij La Fée. Uit deze communicatie van La Fée (van [medewerkster 1] en anderen) aan [eiseres] volgt geen terughoudendheid. In tegendeel, deze communicatie laat een beeld zien dat [eiseres] reeds onderdeel is van het Humility netwerk (zie 2.3 ‘
welcome to our Humility Team’en 2.4 ‘
more attraction for our new Partner!’). Ook als [eiseres] persberichten en publicaties naar La Fée doorstuurt waarin staat dat [eiseres] het merk Humility van La Fée in Nederland vertegenwoordigt (zie 2.6 en 2.7), ontvangt zij lovende reacties en geen boodschap waaruit zij kon afleiden dat dergelijke berichten nog niet naar buiten mochten worden gebracht omdat een eventueel distributeurschap nog onzeker was. Voorts zijn [belanghebbende] en medewerkers van [eiseres] op 25 juni 2018 op bezoek geweest bij La Fée in Frankrijk waar [eiseres] is gepresenteerd als distributeur in Nederland voor het merk Humility en waar [belanghebbende] ook de CEO van La Fée, [betrokkene] heeft ontmoet. Met het oog op het distributeurschap heeft [eiseres] de beurs voorbereid en daarvoor diverse inspanningen verricht, waaronder het maken en verspreiden van persberichten en opmaken van een Brandbook die ook steeds aan La Fée zijn verstuurd. Daarnaast heeft [eiseres] haar bestaande relaties aangeschreven in verband met het nieuwe distributeurschap en de presentatie van Humility op de beurs.
4.12.
La Fée heeft deze feiten niet betwist, maar als belangrijkste verweer aangevoerd dat bij [eiseres] geen vertrouwen heeft kunnen ontstaan voor het tot stand komen van een distributieovereenkomst omdat de uitlatingen en toezeggingen voornamelijk werden gedaan door [medewerkster 1] en zij niet vertegenwoordigingsbevoegd was. Een gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegd van de onderhandelende personen is op zichzelf niet voldoende voor het ontbreken van gerechtvaardigd vertrouwen. Bij de vraag of het afbreken van onderhandelingen tot een schadevergoedingsverplichting leidt gaat het er immers om of aan de kant van [eiseres] een gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan (zie 4.8) en daarbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang. Het door La Fée aangevoerde gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegd zou van belang kunnen zijn als [eiseres] begreep of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat aan de zijde van La Fée een voorbehoud van goedkeuring bestond. Daarvan is niet gebleken, en La Fée heeft ook niet aangevoerd dat aan [eiseres] gecommuniceerd is dat [betrokkene] haar goedkeuring diende te verlenen voor de totstandkoming van de distributieovereenkomst. Daarbij is in het bijzonder van belang dat uit de eigen stellingen van La Fée volgt dat [betrokkene] wel op de hoogte was van de onderhandeling die [medewerkster 1] voerde met [eiseres] en zij [belanghebbende] ook heeft ontmoet, maar dat dit niet heeft geleid tot het schriftelijk vastleggen van een voorbehoud of nadere afspraken met [eiseres] op dit punt. Daarmee heeft La Fée er eerder aan bijgedragen dat bij [eiseres] het gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat een distributieovereenkomst tot stand zou komen dan dat daarvoor nog een voorbehoud gold. Voor zover Le Fée heeft betoogd dat zij [medewerkster 1] wel opdracht heeft gegeven een voorbehoud aan [eiseres] door te geven (vgl 2.10) is dat niet voldoende nu dit een interne aangelegenheid betreft en niet is gebleken dat [eiseres] daarvan op de hoogte was. Ook het feit dat [medewerkster 1] binnen La Fée mogelijk een ander beeld heeft geschetst van de status van de onderhandeling dan [eiseres] heeft begrepen (vgl 4.6) is een omstandigheid die voor risico van La Fée komt. Uit het voorgaande volgt dat de vraag naar (de schijn van) vertegenwoordiging en het recht dat daarop van toepassing is ook bij de subsidiaire vordering in het midden kan blijven aangezien de handelswijze van [medewerkster 1] en [betrokkene] omstandigheden zijn die in het licht van de afgebroken onderhandelingen worden beoordeeld en het geen vraag van vertegenwoordigingsbevoegdheid betreft.
4.13.
Dat nog geen overeenstemming bestond over de voorwaarden van de distributieovereenkomst is niet van belang voor het ontstaan van een schadevergoedingsverplichting bij het afbreken van onderhandelingen. Zou de overeenstemming er wel zijn, dan zou immers sprake zijn van een overeenkomst. Partijen hebben gesproken over een minimumafname maar waren het hier niet over eens. [eiseres] stelde voor om geen minimum af te spreken omdat afname lastig is in te schatten voor een nieuw merk. La Fée vond het wel van belang om een minimum af te spreken om te weten of een distribiteur een bepaalde omzet kan waarmaken, hierbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van staffels. Ook waren partijen het (nog) niet eens over een te hanteren kortingspercentage. [eiseres] wilde graag een inkoopkorting van 30%, maar La Fée kon dit niet verantwoorden tegenover andere distribiteurs. De mate waarin al wel of niet overeenstemming bestond op onderdelen kan wel van belang zijn bij de vraag tot welke schade de afbrekende partij is gehouden (zie 4.17).
4.14.
Voorts is van belang dat La Fée de onderhandelingen met [eiseres] op vrijdag 6 juli 2018 heeft afgebroken, twee dagen voor de beurs die op zondag 8 juli 2018 van start zou gaan. Voor [eiseres] was het voor die vrijdag niet duidelijk dat bij La Fée intern, tussen [betrokkene] en [medewerkster 1] , onenigheid was ontstaan over de onderhandelingen met [eiseres] , zoals La Fée heeft aangevoerd. Zoals hiervoor overwogen (zie 4.11) was het beeld voor [eiseres] veeleer dat zij reeds onderdeel van was van het Humility netwerk en daarbij past dat [eiseres] , in aanloop naar de beurs en met medeweten van La Fée, inspanningen verrichtte om de presentatie van het merk Humility aldaar een succes te maken. Zij hoefde daarbij geen rekening te houden met de mogelijkheid dat La Fée twee dagen voor de beurs de onderhandelingen alsnog zou staken zonder enige vergoeding.
4.15.
La Fée heeft nog aangevoerd dat zij [eiseres] niet meer kon vertrouwen omdat een onjuist beeld geschetst zou zijn over de vertegenwoordiging van de merken Michael Kors en Trussardi door [eiseres] . Deze omstandigheid acht de rechtbank niet relevant omdat door La Fée niet is onderbouwd waaruit dit zou blijken en evenmin aan [eiseres] kenbaar is gemaakt dat dit voor La Fée van doorslaggevende betekenis was.
conclusie
4.16.
De omstandigheden zoals hiervoor genoemd, in samenhang bezien, maken dat op 6 juli 2018 het punt was bereikt waarop La Fée wist, dan wel moest begrijpen, dat [eiseres] rekende op voortzetting van de onderhandelingen en het La Fée niet meer vrij stond deze af te breken zonder de hierdoor te lijden schade te vergoeden. Door dit toch te doen is La Fée jegens [eiseres] schadeplichtig geworden.
schadevergoeding
4.17.
Bij het beantwoorden van de vraag tot welke schadevergoeding La Fée jegens [eiseres] gehouden is, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat aansluiting gezocht moet worden bij het positief of het negatief contractsbelang (een combinatie is niet mogelijk), waarbij het positief contractsbelang het uitgangspunt is (vgl. Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337,
CBB/JPO). Met schadevergoeding ten belope van het positief contractsbelang wordt beoogd de wederpartij in de situatie te brengen alsof de overeenkomst waarover partijen onderhandelden tot stand was gekomen. Voor toewijsbaarheid is vereist dat het aannemelijk is dat enige overeenkomst van het type waarover partijen onderhandelden tot stand zou zijn gekomen indien de onderhandelingen waren voortgezet (vgl. Hoge Raad 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0018). Met schadevergoeding ten belope van het negatief contractsbelang worden de in het kader van de onderhandelingen daadwerkelijk en in redelijkheid gemaakte kosten – en in voorkomend geval de schade omdat een andere overeenkomst met een derde wordt gemist als gevolg van de afgebroken onderhandeling – vergoed.
4.18.
In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding een schadevergoeding op basis van het positief contractsbelang toe te wijzen. De onderhandelingen tussen partijen waren op 6 juli 2018 weliswaar in een fase beland waarin het La Fée niet vrij stond deze af te breken, maar waren ook niet dusdanig ver gevorderd dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tussen partijen daadwerkelijk een distributieovereenkomst tot stand zou komen. Daartoe was nog onvoldoende overeenstemming over duur, prijzen (kortingen) en de wederzijdse kernverplichtingen van een distributieovereenkomst. Voorts overweegt de rechtbank dat [eiseres] op vrijdag 6 juli 2018, kort nadat [betrokkene] had aangegeven dat er nog geen distributieovereenkomst bestond, zelf een aanbod tot een agentuurovereenkomst heeft gedaan. Dit sluit aan bij de veronderstelling dat er bij [eiseres] geen vertrouwen op de totstandkoming van een distributieovereenkomst bestond maar veeleer op het tot stand komen van een vorm van samenwerking waarbij [eiseres] Humility in Nederland zou vertegenwoordigen.
4.19.
De rechtbank zal overgaan tot een veroordeling tot schadevergoeding op basis van het negatief contractsbelang. Dit doet recht aan de situatie dat [eiseres] , in aanloop naar de beurs en met medeweten van La Fée inspanningen heeft verricht om de presentatie van het merk Humility aldaar een succes te maken. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking nu La Fée twee dagen voor de beurs de onderhandelingen heeft afgebroken.
hoe verder?
4.20.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat La Fée schadeplichtig is en dat het gaat om het negatief contractsbelang geeft de rechtbank partijen in overweging zelf tot een nadere afwikkeling van hun geschil te komen. Mochten zij daar niet in slagen, dan zal [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld bij nadere akte de door haar gestelde schadeposten te kwantificeren en onderbouwen met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder 4.18 en 4.19 heef overwogen, waarna La Fée hierop kan reageren. Hieruit volg dat het verzoek om een schadestaatprocedure zal worden afgewezen omdat de rechtbank zich voldoende in staat acht de schade te begroten na genoemde nadere aktewisseling (zie Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435).
slot en proceskosten
4.21.
De zaak wordt naar de rol verwezen als nader te melden. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Bij eindvonnis zal worden beslist over de proceskosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 januari 2020voor doorhaling dan wel voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.20, waarna La Fée op de rol van vier weken later een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door
mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EvK