ECLI:NL:RBAMS:2019:9131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/205287-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval veroorzaakt onder invloed van ketamine met zeer onvoorzichtig rijgedrag

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2019 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt terwijl hij onder invloed van ketamine verkeerde. De verdachte, geboren in 1994 en gedetineerd, reed met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur op de Eerste Oosterparkstraat in Amsterdam, waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Hij hield onvoldoende rechts en reed op een tram/busbaan, waarna hij een fietsster aanreed die op het verplichte fietspad reed. De fietsster overleed aan haar verwondingen op 25 augustus 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot het fatale ongeval. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden op, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn verslaving. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, en oordeelde dat de verdachte een hoge mate van schuld had aan het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/205287-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in [naam Justitieel Complex] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. S. Burmeister en
mr. R. van Leusden naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 augustus 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, terwijl hij onder invloed verkeerde van ketamine.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 24 augustus 2019 reed verdachte als bestuurder in een personenauto over de Eerste Oosterparkstraat in Amsterdam. [2] Hij kwam uit de richting van de Linnaeusstraat en reed in de richting van de Wibautstraat. [3] Verdachte verkeerde onder invloed van ketamine, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen. [4] Hij reed bovendien veel harder dan de plaatselijk toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur [5] , namelijk ongeveer 80 kilometer per uur. [6] Hij hield onvoldoende rechts doordat hij op de tram/busbaan reed en niet op de rechts gelegen rijbaan voor personenauto’s [7] en stak toen het kruispunt met de Beukenweg over. [8] Hij reed rechtdoor, bleef de Eerste Oosterparkstraat volgen die na het kruispunt niet toegankelijk is voor autoverkeer in die richting, en geraakte op het verplichte fietspad naast de rijbaan. [9] Verdachte heeft op geen enkel moment gekeken of dat fietspad vrij was van enig verkeer. [10] Op dat fietspad bevond zich de fietsster [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’). Zij kwam uit de richting van de Linnaeusstraat en fietste in de richting van de Wibautstraat. Verdachte remde niet, week niet uit en reed tegen de achterzijde van de fiets van [slachtoffer] aan, waardoor zij ten val kwam. [11] Als gevolg van deze botsing overleed [slachtoffer] op 25 augustus 2019 aan haar verwondingen. [12]
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij is van mening dat verdachte zich meer dan aanmerkelijk, namelijk zeer onoplettend en onachtzaam heeft gedragen als gevolg waarvan hij het ongeluk heeft veroorzaakt. Het is dus aan zijn schuld te wijten dat het slachtoffer is overleden.
4.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat de bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) betreft. De verdediging brengt hierbij naar voren dat de ‘kernfout’ het gebruik van ketamine is geweest en dat verdachte als gevolg van dat gebruik vermoedelijk ‘
out’ is gegaan. Daardoor gaf hij geen richting aan toen hij richting het fietspad reed, keek hij niet over zijn schouder en in zijn spiegels, reed hij te hard en gaf hij geen voorrang. Dit zijn de (trieste) gevolgen van voornoemde kernfout en kunnen slechts in mindere mate als aparte/losse verkeersfouten worden gezien.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij wordt opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen, die er uiteindelijk toe hebben geleid dat verdachte een fietsster heeft aangereden die daardoor is overleden. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij voor het ongeval met de auto bij een benzinepomp is gestopt en daar ketamine heeft genomen. Daarna is hij weer gaan rijden, maar vanaf het moment dat hij de A10 verliet, heeft hij daarvan geen herinnering meer. Hij vermoedt dat hij achter het stuur, in de Eerste Oosterparkstraat, ‘
out’ is gegaan. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat verdachte in ieder geval gedeeltelijk het bewustzijn heeft verloren als gevolg van de inname van ketamine. Uit het procesdossier valt immers op te maken dat verdachte zich, in de minuten voorafgaand aan het ongeluk, als normale verkeersdeelnemer leek te gedragen. Zo blijkt uit camerabeelden dat verdachte op de Insulindeweg voorsorteert bij stoplichten, afremt, net niet tot stilstand komt, weer optrekt en rechtdoor rijdt. Toen verdachte ter hoogte van de kruising van de Eerste Oosterparkstraat en de Beukenweg reed, was echter geen sprake meer van een normale verkeersdeelname: verdachte reed op de trambaan, fors te hard, in de richting van een éénrichtingsverkeerstraat (in tegengestelde richting), zonder acht te slaan op het overige verkeer, week een klein beetje uit naar rechts en belandde op een afgescheiden fietspad waar hij met de auto niet mag komen. Dit rijgedrag van verdachte, dat ook voor hem zelf gevaar meebracht, is naar het oordeel van de rechtbank het gevolg van het kort daarvoor gebruiken van ketamine. Had verdachte dat niet gedaan, dan had het ongeval hoogstwaarschijnlijk niet plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de mate waarin verdachte een verwijt valt te maken, heeft de rechtbank daarom de keuze van verdachte om deel te nemen aan het verkeer na gebruik van ketamine, veel gewicht toe gekend.
Verdachte is, ook naar eigen zeggen, verslaafd aan ketamine. Hij is een goed geïnformeerd gebruiker, gebruikt al langere tijd ketamine en heeft voor die verslaving zelfs al eens een behandeling bij Jellinek ondergaan. Hij weet dat het gevolg van ketamine gebruiken een verminderd bewustzijn is, sterker nog, dat laatste is één van de redenen dat hij het gebruikt. Verdachte is depressief en hij probeert zijn somberheid te onderdrukken met ketamine en gebruikt ketamine daarnaast ook als
partydrugen/of om in een ‘roes’ te komen. Hij heeft verklaard al eerder
outte zijn gegaan en/of in een zogenaamde k-hole te zijn beland. Dat volgt ook uit de verklaring van zijn vader, dat verdachte recent nog bij een bezoek aan zijn grootouders half in de bosjes was aangetroffen. Ook toen was hij buiten bewustzijn. Verdachte weet dus al heel lang en ook heel goed wat de gevolgen zijn van het gebruik van ketamine. Eerder op de dag van de aanrijding had verdachte ook al ketamine gebruikt. Toen hij ’s avonds de auto van zijn vader wilde lenen, heeft zijn vader hem nog gevraagd of hij niet onder invloed was en heeft er een discussie plaatsgevonden over het wel of niet rijden van verdachte in verband met zijn drugsgebruik. Verdachte was dus niet alleen op de hoogte van de risico’s van het gebruik van ketamine, maar had ook moeten weten dat het gebruik van ketamine niet samen gaat met autorijden. Sterker, nog hij was daar kort tevoren nog op gewezen toen hij de auto wilde lenen, waarmee hij iets later de aanrijding heeft veroorzaakt.
Verdachte is toch gaan rijden en is na verloop van tijd gestopt bij een benzinepomp, waar hij (voor de tweede of derde keer die dag naar eigen zeggen) ketamine heeft gebruikt. De rechtbank stelt vast dat verdachte vóór hij besloot ketamine te gebruiken, al wist dat hij daarna nog moest rijden. Hij stond immers bij een benzinepomp. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op dat moment niet precies wist hoeveel ketamine hij tot zich nam, maar dat hij wel weet dat hij de ketamine heeft gesnoven.
In de auto is een rugzak van verdachte gevonden met daarin, naar later bleek, 7,18 gram ketamine, in acht verschillende zakjes. In die rugzak zaten ook drie injectiespuiten, waarvan één was gebruikt, en een lepel die aan de onderkant was zwartgeblakerd. Op vragen van de rechtbank antwoordde verdachte dat hij, naast snuiven, ook wel eens ketamine injecteerde en dat hij na gebruik die injectiespuiten niet bewaarde, maar weggooide. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen hoeveel ketamine verdachte heeft gebruik en op welke wijze hij de ketamine tot zich heeft genomen. Het aantreffen van een gebruikte injectienaald in combinatie met de verklaringen van verdachte, roept bij de rechtbank echter de vraag op of zijn verklaring, dat hij de ketamine heeft gesnoven en niet geïnjecteerd, wel juist is. Wat daar ook van zij, verdachte heeft kennelijk zoveel ketamine gebruikt, dat hij niet meer tot goed besturen van de auto in staat was, heeft bewust besloten toch te gaan rijden met alle gevolgen van dien, en dat rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank vindt de beslissing van verdachte om onder alle hiervoor beschreven omstandigheden, na gebruik van ketamine, toch te gaan autorijden zeer onvoorzichtig. Verdachte had beter moeten weten en onder die omstandigheden nooit mogen rijden. Het uit die beslissing voortvloeiende rijgedrag is zonder meer zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat sprake was van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedrag waardoor een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval plaatsvond met als gevolg dat een fietsster overleed. De rechtbank veroordeelt verdachte daarom voor het onder 1. primair ten laste gelegde. Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank ook het onder 2. ten laste gelegde bewezen acht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
op 24 augustus 2019 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Eerste Oosterparkstraat, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Eerste Oosterparkstraat, komende uit de richting van de Linnaeusstraat, en gaande in de richting van de Wibautstraat,
- terwijl verdachte onder invloed van ketamine verkeerde,
- terwijl verdachte reed met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur, in elk geval een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte heeft niet zoveel mogelijk rechts gehouden (in strijd met artikel 3 van het RVV 1990) en op de bus/trambaan gereden (in strijd met artikel 81 van het RVV1990),
verdachte is (vervolgens) het kruispunt met de Beukenweg overgestoken,
verdachte is (daarbij) rechtdoor gereden en de Eerste Oosterparkstraat blijven volgen (in strijd met artikel 62 van het RVV 1990 en bord C2 van bijlage 1 van voornoemd reglement),
verdachte is (vervolgens) het zich rechts op de Eerste Oosterparkstraat bevindende verplichte fietspad op gereden (in strijd met een aldaar geplaatst bord G11 van voornoemde bijlage),
verdachte heeft zich daarbij niet vergewist dat dat fietspad vrij was van enig verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) voor [slachtoffer] , die het verplicht fietspad bereed - komende uit de richting van de Linnaeusstraat, en gaande in de richting van de Wibautstraat - niet afgeremd en is niet uitgeweken voor deze fietsster,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 25 augustus 2019 is overleden,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
terwijl verdachte de krachtens voornoemde wet vastgestelde maximum snelheid in ernstige mate heeft overschreden;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 24 augustus 2019 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten ketamine, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, wordt verdachte vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om geen rekening te houden met de verminderde toerekenbaarheid bij het opleggen van een straf.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1. primair en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft verzocht daarbij de bijzondere voorwaarden op te nemen, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft zij de rechtbank verzocht verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van vier jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een uitgebreid strafmaatverweer gevoerd wat in de kern op het volgende neerkomt. Er zijn twee zaken naar voren gebracht die, volgens de verdediging, vergelijkbaar zijn met deze zaak. [13] Zowel in de zaak bij rechtbank Noord-Holland als de zaak bij rechtbank Limburg, reed de bestuurder onder invloed van een
drug, werd de maximum toegestane snelheid overschreden en overleed een slachtoffer als gevolg van een botsing met de bestuurder. De rechtbank Noord-Holland legde aan de bestuurder een taakstraf op voor duur van 180 uren en een rijontzegging van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank Limburg kwam tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een rijontzegging van drie jaar.
De verdediging verzoekt aansluiting te zoeken bij deze zaken en ook bij het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze zaak valt volgens de raadsman niet in de categorie ‘zeer hoge mate van schuld’. Er is sprake van zogenoemd enkelvoudig gebruik, en dus geen drugsgebruik in combinatie met alcohol, wat veelal leidt tot strafvermeerdering. Daarbij komt dat het gebruik van
drugsiets heel anders is dan alcohol, zoals in de LOVS genoemd. Twee glazen alcohol is niet gelijk aan het snuiven van twee lijnen cocaïne of
speed.
Verdachte is pas 25 jaar, hij kampt al jaren met depressies, een drugsverslaving en mogelijk ADHD klachten. Vlak voor het ongeluk was hij door de huisarts doorverwezen naar de psycholoog en bovendien had hij zich (wederom) aangemeld bij Jellinek. Volgens de psychiater is hij bovengemiddeld intelligent en in de kern niet antisociaal. Zowel de psychiater als de psycholoog concluderen tot verminderde toerekeningsvatbaarheid, hetgeen door de rechtbank moet worden betrokken bij de straftoemeting. Op lange termijn wordt de kans op recidive als matig ingeschat. Een intensieve klinische verslavingsbehandeling is nodig. Hiervoor is hij gemotiveerd en hij is zich bewust van de ernst van de gevolgen van zijn handelen. Hij wil zonder middelengebruik verder. Er dient nu vol te worden ingezet op deze behandeling. Een langere gevangenisstraf staat daarmee op gespannen voet.
De verdediging verzoekt de rechtbank aan verdachte niet een langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur die hij nu in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken waaronder zijn strafblad (waaruit blijkt dat hij eenmaal een geldboete heeft gekregen voor overtreding van de WVW).
Verdachte heeft op 24 augustus 2019 een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed verkeerde van ketamine, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Het gedrag van verdachte heeft haar het leven gekost. Als verdachte zich in het verkeer had gedragen zoals van hem verwacht mocht worden, had het ongeval niet plaatsgevonden. Verdachte heeft ernstige schuld aan het ongeval.
Uit de ter zitting voorgehouden verklaringen door de echtgenoot van het slachtoffer en haar moeder, is duidelijk geworden hoe groot het verdriet is bij de nabestaanden. Het slachtoffer wordt als dochter, als moeder van twee jonge kinderen (waarvan de jongste inmiddels één jaar oud is), als echtgenote, als vriendin en als collega enorm gemist.
Haar echtgenoot heeft ter zitting niet alleen over zijn vrouw en (de gevolgen voor) hun gezin verteld maar ook zijn eigen uiterst pijnlijke herinneringen aan het dodelijke ongeluk gedeeld, nu hij naast zijn vrouw fietste op het moment dat zij door verdachte werd aangereden.
De moeder van [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij psychische klachten heeft als gevolg van het overlijden van haar dochter en dat zij iedere dag denkt aan de gevolgen die het feit zal hebben voor haar kleinkinderen.
De rechtbank heeft begrepen dat verdachte zich verantwoordelijk voelt voor het ongeluk, dat ook grote gevolgen heeft gehad voor hem. De rechtbank begrijpt ook dat hij dit ongeval niet moedwillig heeft veroorzaakt. De strafoplegging sluit dan ook niet aan bij het opzettelijk veroorzaken van de dood van het slachtoffer, maar bij het door onvoorzichtigheid veroorzaken van een ernstig ongeval.
De rechtbank zoekt ten aanzien van de strafoplegging aansluiting bij de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het LOVS, en die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Het oriëntatiepunt voor artikel 6 WVW bij het veroorzaken van een dodelijk ongeval is opgedeeld in driemaal drie categorieën: geen alcohol, alcohol tot 570 ug/l en alcohol hoger dan 570 ug/l. Daarnaast bestaat een verdeling tussen aanmerkelijke, ernstige en zeer hoge mate van schuld. De rechtbank is, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.4, van oordeel dat sprake is van een zeer hoge mate van schuld.
Met de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van
drugsniet op gelijke voet valt te stellen met het nuttigen van alcohol omdat de consequenties daarvan niet altijd hetzelfde zijn. Het gebruik van ketamine zoals door verdachte is gedaan, is echter kennelijk dusdanig gevaarlijk, dat verdachte ervan
outis gegaan. De rechtbank zoekt daarom desalniettemin aansluiting bij de hoogste categorie gebruik van alcohol en vindt dat ook passend omdat de gevolgen van het gebruik van ketamine zoals door verdachte is gedaan zeker niet minder ernstig zijn, dan van het gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol.
Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld aan de zijde van verdachte (en de hoogste categorie alcohol) en het slachtoffer overlijdt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank acht, gelet op het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt, een straf en een bijkomende straf op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging voorgesteld, geen recht doet aan de ernst van de strafbare feiten en de gevolgen daarvan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aanzienlijk langer dan de tijd die verdachte op dit moment in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is op zijn plaats. De rechtbank ziet echter wel aanleiding af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten.
Uit de verklaringen van verdachte en uit de Pro Justitia-rapportages volgt dat verdachte kampt met een depressie en bovendien is hij drugsverslaafd. Hierdoor kon hij onvoldoende weerstand bieden aan de behoefte om drugs tot zich te nemen. Zowel de psychiater als de psycholoog concluderen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt die conclusies over en houdt daarmee rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Met de deskundigen, de officier van justitie en verdachte, is de rechtbank van mening dat een klinische verslavings- en depressiebehandeling noodzakelijk is. Om die reden zal de rechtbank alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Dit betekent dat verdachte na het uitzitten van een gevangenisstraf, een intensieve behandeling dient te volgen waarvan de klinische opname, volgens de reclassering, naar alle waarschijnlijkheid minimaal een jaar zal duren. Ter zitting is namens de reclassering naar voren gebracht dat de behandeling van verdachte niet wordt gehinderd door de voorafgaande detentie.
De rechtbank ziet in dit intensieve traject ook aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Zij bepaalt daarbij, zoals overwogen, de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank verdachte als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid op, voor de duur van vijf jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op, eendaadse samenloop van:
ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
­
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet, en terwijl de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
-
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt daarbij als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering (na afspraak): Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • Opname in een zorginstelling: Verdachte laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, nader te bepalen door IFZ, indicatiestelling forensische zorg, de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt maximaal de gehele proeftijd en zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • Ambulante behandeling: Verdachte laat zich behandelen door een ambulante forensische zorgverlener zoals de Waag, nog nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische fase van het reclasseringstraject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: Verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de opname in de zorginstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • Drugsverbod: Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan Reclassering Inforsa opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1. primair verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd (en ingehouden) is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 27 november 2019
3.Proces-verbaal Eerste bevindingen VOA onderzoek plaats ongeval opgemaakt door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] op 25 augustus 2019 (hierna: VOA), p. 56 (rechtsboven genummerd)
4.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 27 november 2019 en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 oktober 2019 (toxicologisch onderzoek naar aanleiding van vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994), p. 137 e.v.
5.VOA, p. 57
6.Proces-verbaal Ongevalsanalyse (snelheid personenauto aan de hand van beelden), opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 3] op 12 november 2019, ongenummerd
7.VOA, p. 65
8.VOA, p. 53
9.VOA, p. 56 e.v. en VOA, p. 65
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 27 november 2019
11.PV verhoor getuige, p. 26 en VOA, p. 65
12.GGD Amsterdam Schouwverslag van 25 augustus 2019, p. 69