Op 10 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een ambtenaar van het ministerie van Financiën, verzoeker, werd geconfronteerd met schorsing en onvoorwaardelijk strafontslag. De zaak betreft de vraag of verzoeker onjuiste of onvolledige belastingaangiften heeft gedaan over de jaren 2014 tot en met 2017, in het bijzonder met betrekking tot een beleggingsaccount van zijn fiscaal partner. Verweerder, het ministerie van Financiën, stelde dat verzoeker niet alleen verantwoordelijk was voor zijn eigen aangiften, maar ook voor de aangiften van zijn fiscaal partner, op basis van artikel 2.17 van de Wet IB 2001. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitleg van verweerder over de zorgplicht van fiscale partners niet zonder meer aannemelijk is en dat de grondslag voor het ontslag niet voldoende is onderbouwd. De voorzieningenrechter schorste de bestreden besluiten en bepaalde dat verzoekers salaris doorbetaald moet worden tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan ambtenaren worden gesteld met betrekking tot integriteit en zorgvuldigheid bij belastingaangiften, maar ook de noodzaak voor duidelijke richtlijnen en communicatie vanuit de werkgever.