ECLI:NL:RBAMS:2019:9353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
13/144361-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekpartij met verwerping van noodweerexces

Op 18 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 juni 2019 geprobeerd heeft een ander, [slachtoffer], te vermoorden door hem vijftien keer met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met [slachtoffer], in een donkere ruimte meermalen op hem heeft ingestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit noodweerexces, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 5.210,-, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/144361-19
Datum uitspraak: 18 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting “ [naam PI] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2019 en 4 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren hebben gebracht en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door zijn advocaat, mr. S. van Bunnik, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat hij op 15 juni 2019 geprobeerd heeft [slachtoffer] te vermoorden door hem vijftien keer met een mes te steken en/of te snijden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 juni 2019 krijgen verbalisanten de melding te gaan naar het Westerpark. Achter het oude ING-gebouw op de Haarlemmerweg zou een slachtoffer liggen. Ter plaatse zien verbalisanten in de berm naast het fietspad een gewonde man liggen. Bij nader onderzoek is te zien dat de man diverse steekwonden heeft. De man is aanspreekbaar en vertelt de verbalisanten dat zijn naam [voornaam slachtoffer] is (naar later blijkt: [slachtoffer] ) en dat hij is neergestoken door ene [verdachte] . Uit een zoekslag in de politiesystemen komt vervolgens de naam van verdachte naar voren. Aan [slachtoffer] wordt een foto getoond van verdachte, waarop [slachtoffer] verklaart dat de man op de foto degene is die heeft geprobeerd om hem te vermoorden.
Uit de door het VU-ziekenhuis opgemaakte letselverklaring volgt dat [slachtoffer] steekwonden heeft op zijn hoofd, in zijn rug, in zijn rechteronderbuik, in zijn linkerkuit, -been en –borst en in zijn rechterarm, -onderbuik en -romp. Ook heeft hij een klaplong.
Op 16 juni 2019 wordt verdachte aangehouden in het oude ING-gebouw. In dit gebouw is op de begane grond in de voormalige technische ruimte een woonruimte gecreëerd. In deze ruimte wonen onder meer verdachte en [slachtoffer] . Verdachte bekent – een maand later – bij de politie dat hij op [slachtoffer] heeft ingestoken.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Wel kan hij worden veroordeeld voor poging tot doodslag. Het meermalen met een scherp voorwerp insteken op [slachtoffer] , dichtbij vitale lichaamsorganen, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het ten laste gelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade, oftewel na kalm beraad en rustig overleg, heeft gestoken. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.2
Bewezenverklaring poging tot doodslag
De rechtbank stelt op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van [slachtoffer] en de opgemaakte letselverklaring vast dat verdachte meerdere steekwonden bij [slachtoffer] heeft toegebracht. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd, meer in het bijzonder of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van [slachtoffer] , is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. [slachtoffer] heeft meerdere steekverwondingen opgelopen, onder meer in zijn romp, borst, onderbuik en op zijn hoofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in deze delen van het menselijk lichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in die lichaamsdelen een aanmerkelijke kans op de dood.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft in een donkere ruimte meermalen ingestoken op [slachtoffer] . Deze handelwijze is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zodanig letsel dat het niet anders kan zijn dan verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Dat enige informatie over het mes ontbreekt, bijvoorbeeld wat voor type mes verdachte heeft gebruikt of wat de lengte van het lemmet was, maakt dit niet anders.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van verdachte (ten minste) in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage 2 bewezen dat verdachte op 15 juni 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hem meermalen met een mes heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces waardoor ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Verdachte heeft weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding is het onmiddellijke gevolg geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De verklaring van verdachte en die van [slachtoffer] worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het scenario dat door [slachtoffer] is geschetst, is niet aannemelijker dan het scenario dat door verdachte is geschetst, mede gelet op de door verdachte geschetste voorgeschiedenis van treiteren en bedreigen door [slachtoffer] .
Gelet daarop moet het door verdachte geschetste scenario worden gevolgd bij de beantwoording van de vraag wat er in de ochtend van 15 juni 2019 is gebeurd. Dit mondt uit in een geslaagd beroep op noodweerexces. Verdachte wordt aangevallen, bedreigd met de dood, bij zijn keel gegrepen en steeds verder naar achteren geduwd, tot hij niet meer verder kan. Er is dus een noodweersituatie ontstaan. Verdachte pakt vervolgens een mes om zich te verdedigen, maar is daarin doorgeschoten. Dit handelen werd veroorzaakt door de aanranding van [slachtoffer] , waardoor verdachte in paniek is geraakt.
5.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waardoor het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Het door verdachte geschetste scenario, dat samengevat inhoudt dat [slachtoffer] verdachte aanviel, strookt niet met verklaringen van getuigen, de bevindingen in het oude ING-gebouw, het letsel van [slachtoffer] en het feit dat bij verdachte geen letsel is waargenomen.
Mocht de rechtbank oordelen dat wel sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan heeft de officier van justitie subsidiair aangevoerd dat sprake moet zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die door die aanranding is veroorzaakt. Deze hevige gemoedsbeweging is door verdachte niet nader onderbouwd, behalve zijn verklaring dat hij in paniek was.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De door verdachte geschetste feitelijke toedracht
Indien de verdediging een beroep doet op noodweer dan wel noodweerexces, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk acht.
Verdachte heeft ter terechtzitting de volgende toedracht geschetst.
Op 15 juni 2019 wordt verdachte in de ochtend wakker. Hij ligt te slapen op de bank in de ruimte die dienst doet als woonruimte. Verdachte hoort dat [slachtoffer] op de deur ramt en tegen de deur trapt. Hij loopt naar de deur en opent deze. [slachtoffer] stort zich op verdachte en grijpt hem met twee handen bij de keel. Verdachte bevrijdt zich met zijn armen, draait zich om en vlucht weg in de richting van [naam huisgenoot 1] , een huisgenoot die naast de bank op een matras op de grond ligt te slapen. Terwijl hij vlucht, roept verdachte om de hulp van [naam huisgenoot 1] , maar [naam huisgenoot 1] wordt niet wakker. [slachtoffer] haalt verdachte in, pakt hem vast en smijt hem tegen het bureau dat in de kamer staat. Op dat moment bevindt het bureau zich achter verdachte. Hij ziet [slachtoffer] voor zich. [slachtoffer] probeert opnieuw zijn handen op de keel van verdachte te zetten. Verdachte staat met zijn rug tegen het bureau, is in shock en pakt het eerste wat hij op het bureau voelt liggen. Opeens heeft hij iets in zijn handen. Omdat het in de ruimte donker is, weet verdachte op dat moment niet dat het voorwerp in zijn handen een mes is. Verdachte heeft geen mogelijkheid om ergens naartoe te gaan, omdat hij tegen het bureau staat en [slachtoffer] dicht bij hem is. Hij steekt [slachtoffer] .
Verdachte weet niet meer hoe hij het mes vasthield, en waar en hoe vaak hij [slachtoffer] heeft gestoken. Hij gooit het mes op de grond en zegt tegen [slachtoffer] dat deze weg moet gaan. [naam huisgenoot 1] is al die tijd niet wakker geworden. Ook [naam huisgenoot 2] , een andere huisgenoot, die in een andere ruimte sliep, is verdachte niet komen helpen.
Verdachte wist naar eigen zeggen dat [slachtoffer] hem wilde vermoorden. [slachtoffer] had dit immers de avond ervoor al tegen verdachte gezegd, toen er ruzie ontstond over een al dan niet gestolen telefoon, en [slachtoffer] zei het weer toen hij ’s ochtends naar de ruimte kwam waar verdachte sliep. Ook sloeg en trapte hij de deur in en heeft hij zijn handen om de keel van verdachte gelegd.
5.3.2
De beoordeling van de door verdachte geschetste feitelijke toedracht
De rechtbank acht de door verdachte geschetste feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden. Zij overweegt daartoe als volgt.
Het door verdachte geschetste scenario, samengevat dat hij werd aangevallen door [slachtoffer] , vindt op geen enkele manier steun in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van [naam huisgenoot 1] en [naam huisgenoot 2] ondersteunen op sommige onderdelen juist het scenario zoals dat door [slachtoffer] is geschetst. Ook het door [slachtoffer] opgelopen letsel, meer in het bijzonder de van achteren toegebrachte steekwonden op de rug, en de in het onderlichaam toegebrachte steekwonden in het been en in de kuit, ondersteunt het scenario van verdachte niet. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat [slachtoffer] letsel op de achterkant en de onderkant van zijn lichaam oploopt als hij door verdachte wordt gestoken terwijl hij verdachte tegen het bureau duwt, waarbij het bureau zich achter verdachte bevindt en verdachte en [slachtoffer] op dat moment tegenover elkaar staan. Tot slot heeft verdachte over een essentieel onderdeel van zijn scenario wisselend verklaard. Hij heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat [slachtoffer] hem bij de keel probeerde te grijpen, maar dat dit niet lukte, terwijl hij ter terechtzitting stellig was in zijn verklaring dat hij daadwerkelijk door [slachtoffer] bij de keel werd gegrepen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, is er geen sprake van een noodweersituatie en slaagt daardoor het beroep op noodweerexces niet. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De straf

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren gevorderd, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht, indien zij verdachte strafbaar acht, het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 november 2018 als uitgangspunt te nemen. [1] Een tweetal omstandigheden zou tot de conclusie moeten leiden dat een lagere straf dan het door het gerechtshof gehanteerde uitgangspunt passend is: de kant van het verhaal van verdachte, ook als de rechtbank aanneemt dat zijn lezing niet aannemelijk genoeg is geworden voor het aannemen van een noodweerexces-situatie, en het relatief lichte letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft met een mes volstrekt ongecontroleerd in bijna volledige duisternis meermalen op [slachtoffer] ingestoken. Door een getuige op straat wordt melding gemaakt van een schreeuwende man die komt aanlopen en in elkaar zakt. De verbalisanten die ter plaatse komen, constateren dat [slachtoffer] bebloede kleding draagt en onder zijn linkerschouderblad en in zijn kuit steekwonden ter grootte van een 2-euromunt heeft. Uit nader onderzoek blijkt dat er nog meer steekwonden zijn. In het oude ING-gebouw, waar de steekpartij heeft plaatsgevonden, worden meerdere bloedsporen en plassen bloed aangetroffen. Het bloedverlies moet aanzienlijk zijn geweest.
De rechtbank constateert dat het niet aan verdachte te danken is dat [slachtoffer] nog leeft en dat er ‘slechts’ sprake is geweest van een poging tot doodslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vele malen met een mes insteken op een persoon, in dit geval [slachtoffer] , als zeer traumatiserend wordt ervaren.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Pro Justitia rapporten
De rechtbank heeft wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia rapporten van 2 augustus 2019 en 8 oktober 2019, beide opgemaakt door drs. W. Groen, GZ-psycholoog. Uit deze rapporten blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende. Verdachte functioneert op het grensgebied van zwakbegaafd tot een laag gemiddeld intelligentieniveau. Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis, en ook niet van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel in het onderzoek een aantal trekken van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis wordt gezien, worden vooralsnog geen aanwijzingen gezien voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig) en een stoornis in het gebruik van een ander of ongespecificeerd stimulantium (met name ketamine, matig van ernst). Nu geen ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden vastgesteld, kan evenmin een verband met het tenlastegelegde (indien bewezen) worden vastgesteld. Het advies is dan ook om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank zal de conclusies en het advies van de psycholoog overnemen en verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte (gedateerd 17 oktober 2019) blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Verdachte is naar eigen zeggen in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden vanwege een vechtpartij.
6.3.3
De straf
De rechtbank zal het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam als uitgangspunt nemen voor het bepalen van de straf. Gelet op de ernst van het feit en de onder het kopje ‘Persoonlijke omstandigheden van verdachte’ genoemde strafmaat beïnvloedende factoren en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden en zal aldus beslissen.
7. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 360,- aan materiële schadevergoeding en
€ 8.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
De materiële schadevergoeding
7.1.1
De telefoon
Ten aanzien van deze schadepost is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde en de door de benadeelde partij gevorderde schade. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
7.1.2
De kleding
Ten aanzien van deze schadepost is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het door de benadeelde partij opgelopen letsel, voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. Hoewel een nadere onderbouwing ontbreekt, komt de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
7.2
De immateriële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast acht de rechtbank het op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die te maken krijgen met dergelijke geweldsmisdrijven daarvan psychisch leed ondervinden.
Alles afwegende acht de rechtbank een vergoeding van € 5.000,- redelijk en toewijsbaar en stelt de immateriële schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
7.3
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer] als betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.210,- (vijfduizendtweehonderdtien euro).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.210,- (vijfduizendtweehonderdtien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 210,- materiële schadevergoeding en € 5.000,- immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen de som van € 5.210,- (vijfduizendtweehonderdtien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 61 (eenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 210,- materiële schadevergoeding en € 5.000,- immateriële schadevergoeding.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. J. Knol en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2019.

Voetnoten

1.In dit arrest wordt onder meer overwogen: “Bij veroordelingen wegens poging tot doodslag door meerdere messteken, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, wordt doorgaans een gevangenisstraf van (ongeveer) drie jaar opgelegd”.