ECLI:NL:RBAMS:2019:9431
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter in gezagskwesties en vervangende toestemming voor paspoortaanvraag
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, heeft de vrouw een kort geding aangespannen om vervangende toestemming te verkrijgen voor het aanvragen van nieuwe paspoorten voor haar minderjarige kinderen en om met hen naar Nederland te reizen in de kerstvakantie. De vrouw en de man zijn sinds 2003 getrouwd en hebben samen vier kinderen. De man woont in Turkije, waar ook een echtscheidingsprocedure aanhangig is. De vrouw heeft eerder toestemming gevraagd om met de kinderen naar Nederland te reizen, maar dit verzoek werd afgewezen door de voorzieningenrechter op basis van onduidelijkheid over de juridische gevolgen in Turkije.
De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de vorderingen van de vrouw kennis te nemen, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Turkije hebben. Dit oordeel is gebaseerd op het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, dat bepaalt dat de Turkse rechter bevoegd is. De vrouw heeft betoogd dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet vervangende toestemming kan verlenen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit in deze procedure niet kan worden beoordeeld, omdat het een verkapt appel op de eerdere beschikking van de bodemrechter zou zijn.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de omstandigheden die van belang zijn voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking. Daarom heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard en de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.