ECLI:NL:RBAMS:2019:9431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/13/675690 / KG ZA 19-1203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter in gezagskwesties en vervangende toestemming voor paspoortaanvraag

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, heeft de vrouw een kort geding aangespannen om vervangende toestemming te verkrijgen voor het aanvragen van nieuwe paspoorten voor haar minderjarige kinderen en om met hen naar Nederland te reizen in de kerstvakantie. De vrouw en de man zijn sinds 2003 getrouwd en hebben samen vier kinderen. De man woont in Turkije, waar ook een echtscheidingsprocedure aanhangig is. De vrouw heeft eerder toestemming gevraagd om met de kinderen naar Nederland te reizen, maar dit verzoek werd afgewezen door de voorzieningenrechter op basis van onduidelijkheid over de juridische gevolgen in Turkije.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de vorderingen van de vrouw kennis te nemen, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Turkije hebben. Dit oordeel is gebaseerd op het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, dat bepaalt dat de Turkse rechter bevoegd is. De vrouw heeft betoogd dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet vervangende toestemming kan verlenen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit in deze procedure niet kan worden beoordeeld, omdat het een verkapt appel op de eerdere beschikking van de bodemrechter zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de omstandigheden die van belang zijn voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking. Daarom heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard en de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/675690 / KG ZA 19-1203 CdK/MvG
Vonnis in kort geding van 16 december 2019
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 25 november 2019,
advocaat mr. A. Kotan te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 2 december 2019 heeft de vrouw de vordering(en) zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De man heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend en de man daarnaast een pleitnota.
Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting waren de advocaten van partijen aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 juli 2003 getrouwd te [plaats] in Turkije.
2.2.
Tijdens het huwelijk zijn de volgende minderjarige kinderen (hierna gezamenlijk: de kinderen) geboren:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [kind 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije).
2.3.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen en hebben, net als de minderjarigen, de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
2.4.
Partijen hebben vanaf 2003 tot de zomer van 2017 in Amsterdam gewoond. In de zomer van 2017 zijn zij met [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] naar Turkije verhuisd. [kind 4] is in Turkije geboren.
2.5.
Tussen partijen is in Turkije een echtscheidingsprocedure aanhangig en zij leven thans in Turkije apart van elkaar. De man woont ook in [woonplaats] .
2.6.
Bij vonnis in kort geding (hierna: het kortgedingvonnis) van 4 januari 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is het verzoek van de vrouw om samen met de kinderen naar Nederland te reizen en om vervangende toestemming voor het aanvragen van Nederlandse paspoorten voor de kinderen bij de ambassade van Ankara, afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat te veel onduidelijkheid bestond of het naar het buitenland vertrekken van de vrouw met de kinderen op zichzelf, naar Turks recht, een strafbaar feit op zou leveren en voorkomen diende te worden dat een beslissing werd genomen die in strijd is met het Turkse recht, waaraan de vrouw en kinderen tevens zijn onderworpen, omdat zij ook de Turkse nationaliteit bezitten.
2.7.
Bij beschikking van 29 mei 2019 (hierna: de beschikking) van deze rechtbank heeft de rechter zich onbevoegd verklaard om van de verzoeken van de man en de zelfstandige verzoeken van de vrouw, beide strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming voor zowel het aanvragen van paspoorten voor de kinderen als een reis met de kinderen naar Nederland. In de beschikking staat, voor zover van belang, het volgende:
2.8.
De man noch de vrouw hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking.
2.9.
Met een brief van haar advocaat van 15 november 2019 heeft de vrouw de man verzocht zijn toestemming te geven aan de vrouw om in de kerstvakantie met de kinderen op vakantie te gaan en om toestemming te geven voor de aanvraag van nieuwe paspoorten voor de kinderen. De man heeft op deze brief niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert:
I. te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend zowel om met de kinderen in de kerstvakantie naar Nederland te reizen als voor de aanvraag van nieuwe paspoorten voor de kinderen,
II. dat dit vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van de man,
III. in goede justitie een beslissing te nemen.
3.2.
De vrouw stelt daartoe dat de echtscheidingsprocedure in Turkije veel stress en onrust veroorzaakt bij haar en de kinderen. Het is in het belang van de kinderen om er even tussenuit te kunnen en familie in Nederland te bezoeken. Verder vermoedt de vrouw dat de man de paspoorten van de kinderen onder zich heeft, althans dat deze zijn zoekgeraakt. Het is in het belang van de kinderen om over een Nederlands paspoort te beschikken, omdat zij zich daarmee kunnen identificeren.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw. Hij heeft daartoe gesteld, onder verwijzing naar de beschikking van deze rechtbank, dat op grond van artikel 5 lid 2 HKV 1996 niet de Nederlandse rechter, maar de Turkse rechter bevoegd is om van de vorderingen van de vrouw kennis te nemen, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Turkije hebben.
4.2.
In de beschikking, waarin is beslist op verzoeken die gelijk zijn aan de vorderingen die in dit kort geding voorliggen, heeft deze rechtbank zich op grond van artikel 5 lid 2 HKV 1996 onbevoegd verklaard, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben in Turkije (zie hiervoor onder 2.7). De voorzieningenrechter dient haar vonnis in beginsel af te stemmen op dit oordeel van de bodemrechter. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, wat het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (Hoge Raad 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015).
4.3.
Omdat de kinderen nog altijd hun gewone verblijfplaats in Turkije hebben, zijn de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter na het vonnis niet gewijzigd.
4.4.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Turkije niet in de weg staat aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om op grond van artikel 34 lid 2 Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen. Volgens haar heeft de bodemrechter zich ten onrechte op grond van artikel 5 lid 2 HVK 1996 onbevoegd verklaard. Dat de vrouw meent dat de bodemrechter ten onrechte tot dit oordeel is gekomen dient in hoger beroep te worden beoordeeld. Daarvoor leent zich deze procedure niet. Die mag immers niet dienen als verkapt appel.
4.5.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld aan te voeren dat de beschikking van de bodemrechter ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten voor de minderjarige kinderen klaarblijkelijk op een juridische misslag berust, geldt het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3070) beslist dat de vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt om op de voet van artikel 34 lid 2 Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van een minderjarig kind, dient te worden beantwoord aan de hand van het HKV 1996. De bodemrechter heeft zijn bevoegdheid dus terecht beoordeeld op grond van het HKV 1996 en zijn oordeel is daarom niet aan te merken als een klaarblijkelijke misslag.
4.6.
Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat de voorzieningenrechter dit vonnis zal afstemmen op het oordeel van de bodemrechter in de beschikking, wat betekent dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 5 lid 2 HKV 1996 onbevoegd is om van de vorderingen van de vrouw kennis te nemen.
4.7.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat uit artikel 9 lid 1 in verbinding met artikel 8 lid 2, aanhef en onder a, HKV 1996 voortvloeit dat de Nederlandse rechter – de rechter van de verdragsluitende staat waarvan de kinderen mede de nationaliteit bezitten – onder bepaalde voorwaarden toch bevoegd kan worden om door hem noodzakelijke geachte beschermende maatregelen te nemen. Daartoe is in de eerste plaats vereist dat de Nederlandse rechter van oordeel is dat hij in dit geval beter in staat is het belang van de kinderen te beoordelen (artikel 9 lid 1 HKV 1996). Voorts is vereist dat de autoriteit van Turkije – de verdragsluitende staat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben – een verzoek van de Nederlandse rechter inwilligt hem te machtigen de bevoegdheid uit te oefenen om door hem noodzakelijke geachte beschermende maatregelen te nemen (artikel 9 lid 3 HKV 1996). Dat aan deze voorwaarden in dit geval is voldaan, is niet gesteld of gebleken.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen,
5.2.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG