In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 december 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van de ouders om de ondertoezichtstelling van hun drie minderjarige kinderen op te heffen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.S. Pot, stelden dat er sinds de ondertoezichtstelling geen significante veranderingen of hulpverlening heeft plaatsgevonden, en dat de situatie van de kinderen niet is verslechterd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige kinderen en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de kinderen en dat de ondertoezichtstelling was uitgesproken op 21 mei 2019, met een looptijd tot 21 mei 2020. De GI heeft aangegeven dat er een plan in ontwikkeling is om de problematiek van het gezin aan te pakken, maar dat de ouders weinig vertrouwen hebben in de hulpverlening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat het enkel verstrijken van tijd geen reden is om de ondertoezichtstelling op te heffen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de ouders om opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de hoop dat de ouders in het belang van de kinderen de samenwerking met de GI zullen aangaan. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.