ECLI:NL:RBAMS:2019:964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/2873
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling van kinderopvangtoeslag en terugvordering van teveel ontvangen voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [de persoon], en de Belastingdienst Toeslagen over de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2015. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst, waarin de kinderopvangtoeslag was vastgesteld op € 0,- en eiser werd verplicht om € 8.713,- aan teveel ontvangen voorschotten terug te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser ontvankelijk was, ondanks dat het na de termijn was ingediend, omdat het poststempel op de enveloppe aangaf dat het voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn partner 1.870 uren had gewerkt in 2015, terwijl de Belastingdienst uitging van 524 gewerkte uren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn partner meer uren had gewerkt dan de Belastingdienst had vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om objectieve gegevens te overleggen, zoals loonstrookjes of jaaropgaven, om zijn standpunt te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet kon aantonen dat de vaststelling van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst onjuist was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2873

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 12 februari 2019 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiser,

en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Remers en mr. O. de Knijff).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2015 definitief vastgesteld op € 0,-. Eiser moet een bedrag van € 8.713,- aan teveel ontvangen voorschotten terugbetalen.
Bij besluit van 10 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. De termijn voor het instellen van beroep eindigde op 21 augustus 2017. Volgens het postregistratiesysteem van verweerder is het beroepschrift binnengekomen op 23 augustus 2017. Voor de verzending dient te worden uitgegaan van het op de enveloppe gestelde poststempel. Telefonische navraag door de rechtbank heeft uitgewezen dat de enveloppe niet door verweerder is bewaard.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr. 200807945/1/H1), dienen de gevolgen van het in het ongerede raken van de enveloppe onder die omstandigheden voor rekening van het desbetreffende bestuursorgaan te blijven. Nu het beroepschrift binnen een week na afloop van die termijn is ontvangen, moet het er daarom voor worden gehouden dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Het beroep is daarom ontvankelijk.
2.1.
Verweerder heeft bij besluit van 21 november 2015 aan eiser over het berekeningsjaar 2015 een (gewijzigd) voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 8.435,-. Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2016 eiser verzocht om aanvullende gegevens over 2015. Bij brief van 4 oktober 2016 heeft verweerder nogmaals verzocht om informatie over 2015. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
2.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de kinderopvangtoeslag over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Eiser moet daarom € 8.713,- aan onterecht ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag terugbetalen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarin heeft verweerder toegelicht dat uit zijn gegevens blijkt dat [de partner] (hierna: de partner) de partner is met de minst gewerkte uren in 2015. Zij heeft in 2015 524 uren gewerkt. De kinderopvangtoeslag wordt berekend over de gewerkte uren van de minst werkende partner. In eisers situatie betekent dit dat de kinderopvangtoeslag over 2015 wordt vastgesteld op 62 uren per maand, een totaalbedrag van € 3.750,- (inclusief rente).
Standpunt van eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat zijn partner 1870 uur heeft gewerkt in 2015. Zij heeft haar uren altijd zelf bijgehouden en 192 dagen voor tien uur per dag gewerkt. Eiser heeft daarbij een jaaropgave van zijn partner over 2015 en specificaties van de boekhouder van de oud-werkgever van zijn partner meegestuurd.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1.7, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal gewerkte uren van de ouder en zijn partner alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag kan worden aangevraagd.
5.2.
Op grond van artikel 8a, eerste lid, van het Besluit 2012 en het Besluit 2013 bedraagt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalenderjaar;
b. per berekeningsjaar:
1° 140% van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind tot de leeftijd waarop het het basisonderwijs volgt, gezamenlijk;
2° 70% van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd dat het naar het basisonderwijs kan gaan, gezamenlijk.
Op grond van het tweede lid wordt voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, uitgegaan van het aantal uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar de minste uren heeft gewerkt.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat verweerder in de bijlage bij het verweerschrift abusievelijk één pagina dubbel heeft gestuurd. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat uit de pagina in het dossier en de abusievelijk niet doorgestuurde pagina blijkt dat opgeteld, van 524 uur gewerkte uren door eisers partner wordt uitgegaan. Deze gegevens heeft verweerder verkregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat zijn partner meer uren heeft gewerkt dan verweerder van het Uwv heeft doorgekregen. Eiser heeft in zijn beroep geen nader concreet bewijs overgelegd. Het door de partner zelfgeschreven overzicht van gewerkte uren over 2015 correspondeert niet (volledig) met eisers standpunt dat zijn partner 1870 uur zou hebben gewerkt. Verder valt uit de overzichten van de boekhouder slechts op te maken op welke dagen er omzet is gegenereerd, niet hoeveel uur per dag eisers partner zou hebben gewerkt. Bovendien komt het totaalbedrag aan inkomsten zoals door de boekhouder opgegeven niet overeen met de door eiser overgelegde jaaropgave over 2015. Het is aan eiser als aanvrager van de toeslag om aan te tonen hoeveel uren hij en zijn partner hebben gewerkt, zodat het recht op kinderopvangtoeslag kan worden berekend. Zonder nadere ondersteunende en objectieve gegevens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eisers recht op kinderopvangtoeslag bij het bestreden besluit niet juist is vastgesteld. Dit betekent dat verweerder terecht is uitgegaan van 524 gewerkte uren.
Wat kan eiser nog doen?
8. Ter zitting is besproken dat eiser om herziening van zijn recht op kinderopvangtoeslag kan verzoeken als hij met objectieve gegevens kan aantonen dat zijn partner in 2015 meer dan 524 uur heeft gewerkt. Een zelfgeschreven (uren)overzicht van zijn partner is daarvoor niet voldoende. Het moet gaan om objectieve gegevens waaruit het aantal gewerkte uren blijkt, bijvoorbeeld loonstrookjes van eisers partner of een jaaropgave.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk omdat hij geen recht heeft op het ontvangen bedrag aan voorschotten. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.