Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 april 2019,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2019 en de daarin genoemde bewijsstukken, waarbij ten onrechte niet is genoemd: de akte houdende wijziging van eis van de kant van [eiseres] ,
- de brief van [eiseres] met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van [gedaagden] met opmerkingen over het proces-verbaal,
- het bezwaar van [gedaagden] tegen de door [eiseres] gemaakte opmerkingen,
- de reactie van [eiseres] daarop.
2.De feiten
• op 19-04-2018 een winstuitkering van € 22.500,00 (de andere aandeelhouders ontvingen € 22.500,00 ( [eigenaar betrokken BV 1] ) en € 6.000,00 ( [eigenaar betrokken BV 2] )
“12. Terugbetaling bedragen die als dividend zijn uitgekeerd
Medio 2017 werd ik door [eigenaar betrokken BV 1] , bestuurslid van [eiseres] Amsterdam B.V., verzocht de administratieve & secretariële kantoortaken op mij te nemen. Directe aanleiding was het in opdracht van de Belastingdienst aangekondigde beslag op de activa van [eiseres] en of ik de deurwaarder tot staan kon brengen die zich met behulp van de politie toegang wilde verschaffen. Na betaling van de resp. aanslagen kwam de liquiditeit van de onderneming behoorlijk onder druk te staan. Er moest op zeer korte termijn een bedrag van 60.000 euro opgehoest worden. Mij bleek na bestudering van e.e.a. dat betalingen via de financieel bestuurder [gedaagde] sowieso zeer onregelmatig, niet tijdig of gewoonweg helemaal niet plaatsvonden. Nogal wat leveranciers die ik alsnog om kopiefacturen verzocht na ontvangst van hun aanmaningen, waren zeer ontstemd over dit trage betalingsbeleid. Zo ook het personeel en ingehuurd personeel. Zelfs in het digitale boekhoudsysteem van OAMKB vormde de financiële administratie een warrig en ondoorzichtig geheel. Omstreeks diezelfde tijd werd dan ook extra boekhoudkundige bijstand gezocht in de persoon van de heer [boekhouder] van het bureau Hesan. Bedoeling van bestuurder [eigenaar betrokken BV 1] was dat wij beiden zijn vriend en medebestuurslid [gedaagde] zouden ondersteunen in een verantwoord uitvoeren van de financiële taken waarvoor hij namens de onderneming verantwoordelijk was. Gezien mijn lange administratieve ervaring (o.a. in de advocatuur bij Boekel de Nerée en Freshfields Bruckhaus Deringer) spraken zowel bestuurslid [gedaagde] als aandeelhouder [eigenaar betrokken BV 2] hun vertrouwen uit in mijn aanstelling. Ondanks het feit dat ik de moeder van bestuurslid [eigenaar betrokken BV 1] ben.
, de andere horecagelegenheid van [gedaagde] .
Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft mr. Bakker aan de raadsman van [gedaagden] het volgende geschreven.
Ik heb de personeelskosten bestudeerd en mij valt op dat, zeker nadat de omzet gesteld wordt op wat het kassasysteem aangeeft, sprake is van onrealistisch lage personeelskosten. Zo is er in 1 jaargang sprake van personeelskosten ter hoogte van slechts 10% van de omzet, waar rond de 30 a 35% eerder een acceptabel/gangbaar niveau is. Is dit u ook wel eens opgevallen en heeft u hier een verklaring voor?
Concreet: bent u er bekend mee dat er personeelsleden van [eiseres] gedeeltelijk ofwel geheel betaald werden buiten de formele loonlijst om?
Bent u er bekend mee dat in bovengenoemde periode leveranciers, zoals beveiliging, geheel dan wel gedeeltelijk zwart betaald werden? Onder zwart versta ik dan dat zij vanuit de middelen van [eiseres] betaald werden zonder dat er een factuur tegenover stond dan wel dat er slechts een factuur tegenover stond voor een lager bedrag dan betaald is
3.Het geschil
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde BV] hoofdelijk op grond van artikel 2:9 BW en/of artikel 6:162 BW en/of artikel 7:661 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres] . geleden schade ter zake van kastekorten en onregelmatige onttrekkingen aan het bedrijfsvermogen van [eiseres] ;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde] hoofdelijk op grond van artikel 2:11 BW en/of artikel 6:162 BW en/of artikel 7:661 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade ter zake van kastekorten en onregelmatige onttrekkingen aan het bedrijfsvermogen van [eiseres] ,
III. en IV. [gedaagde BV] en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om te betalen aan [eiseres]
a. de geconstateerde kastekorten van in totaal € 397.017,52;
b. de wettelijke rente over de tekorten volgens onderstaande staffel:
i. voor 2016 de wettelijke rente over € 133.965,32 vanaf 1 januari 2017;
ii. voor 2017 de wettelijke rente over € 186.716,65 vanaf 1 januari 2018;
iii. voor 2018 de wettelijke rente over € 76.335,55 vanaf 1 juli 2018, verschuldigd tot de dag der algehele voldoening.
V. en VII. [gedaagde BV] en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om te betalen aan [eiseres] :
b. de niet geaccordeerde onttrekkingen ad € 26.500,00
c. de beslagkosten,
d. het negatieve saldo van de rekening-courantverhouding ad p.m.
e. de fiscale boetes, voorlopig begroot op € 1.000,00
VI. en VIII. De wettelijke rente over de som van de posten a t/m e te berekenen vanaf datum uitbrengen dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
4.De beoordeling
Afdracht kasgeld
NAAR aanleiding daarvan is [gedaagde] om opheldering gevraagd. [gedaagde] ontkende elke bekendheid met of verantwoordelijkheid voor tekorten. [gedaagde] verklaarde dat hij mensen contant heeft uitbetaald, maar dat dit nooit zo hoog zou kunnen zijn als de gepresenteerde tekorten.
De eerste methode houdt het volgende in: de verkoopomzet wordt afgeleid uit de gegevens zoals deze zijn geregistreerd door het Vectron afrekensysteem. Deze wordt vergeleken met: het door de bank ontvangen geld (pin en cash) van de verkoop en het wisselgeld dat eerder bij de bank is opgenomen en in de kassa werd gestort, maar dus niet als inkomsten meegerekend mag worden.
Dit levert volgens [eiseres] de volgende resultaten op:
- [gedaagde] ’s kasstaten werden vergeleken met de bankstortingen en met de omzetten uit
- dat [eigenaar betrokken BV 1] administratieve bescheiden aan OAMKB heeft aangeleverd,
- dat [eigenaar betrokken BV 2] de gewerkte uren van de werknemers van [eiseres] , aan [gedaagde] doorgaf om voor betaling zorg te dragen,
- dat [eigenaar betrokken BV 1] en [eigenaar betrokken BV 2] betalingsinstructies aan [gedaagde] gaven,
- dat [eigenaar betrokken BV 1] beschikte over een bankpas van [eiseres] ,
- dat [eigenaar betrokken BV 2] vroeg om bestelling van wisselgeld en dat [eigenaar betrokken BV 1] dat bij de bank bestelde,
- dat kasverschillen een bestendige praktijk waren binnen [eiseres] ,
beroept zich bovendien op de door hem ingeschakelde deskundige [deskundige] , die het onderzoek van de deskundige [betrokkene 4] op een aantal punten onjuist dan wel onvolledig vindt.
[deskundige] heeft daarvan uitgaande op basis van de hem bekende cijfers uit de boekhouding en in de branche gebruikelijke kengetallen een inschatting gemaakt van de verhouding tussen de witte en de zwarte lonen. Gezien de bekende openingstijden en uitgaande van de bezetting zoals opgegeven door [eigenaar betrokken BV 2] , schat [deskundige] het aantal werkzame personen op 11,75. [deskundige] schat de totale cash uitgaven (zwart) over 2016 op € 153.102,57 en over 2017 op 138.602,76. [1] Een schatting over 2018 kon hij niet maken bij gebrek aan gegevens.
De rechtbank zal [gedaagden] is de gelegenheid stellen de deskundige [deskundige] te vragen zijn rapport op dit punt aan te vullen door op basis van de hem bekende gegevens te komen tot een inschatting van de omzet.
[eiseres] heeft gevraagd nog op het rapport van [deskundige] te mogen reageren; zij zal op de definitieve versie daarvan mogen reageren. Vervolgens zal de rechtbank binnen de marges van de door de deskundigen berekende omzetcijfers hierover beslissen.
De rechtbank kan bij deze stand van zaken de schriftelijke vastlegging van contante betalingen niet als een betrouwbare boekhouding van zwarte betalingen aan personeel over de genoemde periode aanmerken, zodat deze ook niet als uitgangspunt voor de gehele periode kan gelden.
2018 536.887,03
Zie nog uit te brengen rapport [deskundige] .
Wel zou het nalaten van terugvordering van wat andere aandeelhouders onverschuldigd hebben ontvangen van [eiseres] in strijd kunnen zijn met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid, maar daarover kan in dit geding niet worden geoordeeld.
De rechtbank wijst erop dat hierin geen gegevens onleesbaar mogen worden gemaakt of mogen worden weggelaten.
5.De beslissing
9 oktober 2019voor akte van de zijde van [eiseres] en beveelt [eiseres] om bij die akte de in rechtsoverweging 4.37 genoemde stukken op een memorystick in het geding te brengen en stelt haar in de gelegenheid om zich bij die akte ook uit te laten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.26;
6 november 2019voor akte aan de kant van [gedaagden] , teneinde de definitieve versie van het rapport van [deskundige] in het geding te brengen en stelt haar in de gelegenheid om zich bij die akte ook uit te laten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.26,
4 december 2019voor antwoordakte van [eiseres] , uitsluitend met betrekking tot het definitieve rapport van [deskundige] .