ECLI:NL:RBAMS:2019:9671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
13/751729-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Torun, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van het EAB onderzocht. Het EAB is uitgevaardigd op 27 november 2014 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 11 maanden resteert.

Tijdens de openbare zitting op 24 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering behandeld. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G.M. Terlingen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in Polen waar zijn voorwaardelijke straf werd omgezet in een onvoorwaardelijke straf.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld zou moeten worden met een Nederlander op basis van zijn verblijf in Nederland. Dit werd echter niet onderbouwd met bewijs. Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751729-17
RK nummer: 19/5027
Datum uitspraak: 7 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering is ongedateerd en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 november 2014 door
the District Court in Torun (Polen)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 oktober 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment of the Regional Court in Golub-Dobrzyn van 27 mei 2010, referentie II K 144/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB resteert een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van het vonnis II K 144/10. In het EAB onder d) heeft de Poolse autoriteit namelijk vermeld dat aan de opgeëiste persoon op 11 mei 2010 het tijdstip van de zitting in persoon is meegedeeld.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is veroordeeld en niet aanwezig is geweest op de zitting waarop de voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele verklaring van de opgeëiste persoon dat hij tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is veroordeeld geen steun vindt in de stukken van het EAB.
Voor zover de opgeëiste persoon heeft willen betogen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf volgt de rechtbank hem daarin niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) heeft in een uitspraak van 22 december 2017 (C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026, Ardic) bepaald dat, kort gezegd, een dergelijke uitspraak niet onder de reikwijdte van artikel 4bis, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt. Een dergelijke uitspraak valt dus evenmin onder de reikwijdte van artikel 12 OLW”. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
en
belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

6.Artikel 6, tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, van de OLW

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW nu hij hier 5 jaar heeft gewoond en gewerkt. Deze stelling is echter niet met stukken onderbouwd.
In de onderhavige situatie geldt dat de opgeëiste persoon niet ingeschreven is geweest in de Basisregistratie Persoonsgegevens en dat hij niet met stukken heeft aangetoond dat hij minimaal vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zo heeft de opgeëiste persoon niet kunnen aantonen dat de afgelopen vijf jaar sprake is geweest van reële en daadwerkelijk arbeid in Nederland. De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander.

7.Artikel 36 OLW

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn strafzaak met parketnummer 96-203766-19 aanwezig te kunnen zijn.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman bedoelde strafvervolging niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering in de weg staat, maar slechts een beletsel is voor de feitelijke overlevering op grond van artikel 36 OLW.
De rechtbank verenigt zich met het standpunt van de officier van justitie.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266 en 267 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Torun(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.