ECLI:NL:RBAMS:2019:9879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
13/650364-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke handel in heroïne

Op 16 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk verkopen van heroïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat in het voorjaar van 2018 begon, gericht op een verdachte die handelde in verdovende middelen. Tijdens het onderzoek werd duidelijk dat de verdachte deel uitmaakte van een netwerk dat actief was in de handel in heroïne, waarbij gebruik werd gemaakt van een dealtelefoon die door meerdere personen werd gebruikt. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting bekend dat hij betrokken was bij de handel in heroïne en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode actief was als dealer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, specifiek de handel in heroïne. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De verdediging pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook een proeftijd van twee jaar opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de handel in harddrugs en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650364-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 16 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.deelname aan een organisatie in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, welke organisatie tot het oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet; en
2.het medeplegen van het meermalen opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
In het voorjaar van 2018 is het onderzoek 13Weymouth gestart. Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op [medeverdachte 1] . Gedurende het onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte 1] handelde in verdovende middelen en dat hij daarbij gebruik maakte van een dealtelefoon die, roulerend, door nog drie personen werd gebruikt. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de werkdag van degene die de dealtelefoon in zijn bezit had, omstreeks 18:00 uur begon en eindigde de volgende dag omstreeks 18:00 uur. Na de dienst werd de dealtelefoon overgedragen aan de volgende dealer. Naast [medeverdachte 1] bleken ook verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] gebruikers van de dealtelefoon te zijn. Uit meerdere getuigenverklaringen kwam naar voren dat de mannen werkten als dealers voor een persoon genaamd [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] is vervolgd en in januari 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar voor onder meer deelname aan een criminele organisatie, waarin hij een leidende en coördinerende rol heeft gehad. De zoon van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een aantal maanden voor zijn betrokkenheid in de criminele organisatie. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in dat verband in juni 2019 veroordeeld tot werk- en gevangenisstraffen.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat het klopt dat iemand af en toe een telefoon en heroïne bij hem bracht. De heroïne verkocht hij aan verslaafden. Hij heeft verder over de periode verklaard dat het geen tweeënhalf jaar heeft geduurd, maar een fractie daarvan. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij in heroïne heeft gehandeld met gebruik van de hiervoor beschreven dealtelefoon en dat het zou kunnen kloppen dat hij heeft gedeald gedurende de periode die is ten laste gelegd. Verdachte wil niet ingaan op de rol van anderen, maar verklaart dat er meer mensen bij betrokken waren.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie, als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Om te kunnen spreken van een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor deelneming is van belang dat betrokkene tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt met, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op 24 juli 2018 is [medeverdachte 6] als verdachte gehoord. Zij wijst een ‘Turk’ aan waarvoor haar man ( [medeverdachte 1] ), verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] hebben gewerkt. Ze heeft verklaard dat ze dat al een paar jaar doen, een jaar of vier. [medeverdachte 6] heeft verklaard dat de mannen pakjes wegbrachten, waarin heroïne zat en dat de dealtelefoon telkens werd overgegeven.
[getuige] is op 24 juli 2018 ook gehoord. Zij is verslaafd aan heroïne en belt al ongeveer drie jaar naar de dealtelefoon. Zij wijst ook een ‘Turk’ aan als dealer en verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] als fietskoeriers die de heroïne in wisselende diensten verkochten voor de ‘Turk’. Volgens [getuige] kon het pakje heroïne worden besteld voor € 20,- en werd de heroïne bezorgd tussen 10:00 uur en 22:00 uur.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk de handel in heroïne had. Verdachte heeft verklaard over zijn aandeel in de organisatie dat hij tijdens zijn dienst de dealtelefoon en heroïne in bezit had en de pakketjes met daarin heroïne bezorgde. De ten laste gelegde periode van tweeënhalf jaar zou volgens verdachte wel kunnen kloppen.
Gelet op het voorgaande –in samenhang bezien– acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke gericht was op de handel in heroïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
- het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond uit het samen met andere deelnemers aan die organisatie telkens:
- verkopen, vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en
- afgeven van heroïne aan andere deelnemers van voornoemde organisatie en
- ter beschikking stellen van mobiele telefoons en simkaarten aan andere deelnemers aan voornoemde organisatie en
- hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
- betalen van geldbedragen aan andere deelnemers van die organisatie;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, zal worden opgelegd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ondanks zijn verslaving nauwelijks een strafblad en leidt een stabiel leven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tweeënhalf jaar in georganiseerd verband bezig gehouden met de handel in heroïne. Verdachte werkte volgens een vast schema als (fiets)koerier, kreeg bestellingen via de dealtelefoon en bracht de pakketjes met heroïne naar de clientèle van de organisatie. Hij ontving de dealtelefoon en de pakketjes met heroïne van de leveranciers - vader en zoon [familenaam medeverdachten 3 en 4] - en nam de koopprijs van de klanten in ontvangst, waarvan hij zelf een deel als beloning voor zijn werkzaamheden mocht houden.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. De verkoop en het gebruik van drugs leidt ook weer tot andere vormen van criminaliteit. Het gebruik ervan is schadelijk voor de samenleving, onder meer vanwege de verschillende soorten criminaliteit die daarmee gepaard gaan.
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie van 19 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte één keer eerder, in 2011, in aanraking is gekomen met justitie en niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 14 december 2018, opgemaakt door M.S. Vloeimans. Uit het rapport blijkt
-kort gezegd– onder meer het volgende.
Er is geen sprake van een delictpatroon. Verdachte is verslaafd aan alcohol en heroïne, tevens gebruikt hij methadon. Voor zijn alcoholverslaving gebruikt hij anti-trekmedicatie en hij bezoekt twee keer per dag de vrije verstrekking van de GGD waar hij heroïne en methadon krijgt. Verdachte woont in een zelfstandige huurwoning, ontvangt een bijstandsuitkering en er is geen sprake van schulden. Als dagbesteding helpt verdachte een paar oudere mensen bij hem in de buurt in het huishouden. Hij lijkt in het dagelijks leven redelijk te functioneren en heeft geen wens om af te kicken van zijn heroïneverslaving. De reclassering ziet contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. De reclassering adviseert bij veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat een toezicht niet nodig is.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij verslaafd is aan heroïne en dat hij twee keer per dag de GGD bezoekt voor de vrije verstrekking van heroïne en methadon. Hij wil op deze manier voorkomen dat hij opnieuw in een situatie terecht komt waarin hij strafbare feiten gaat plegen om zijn verslaving te bekostigen. Hij heeft verklaard dat hij zich op dit moment goed voelt en geen behoefte heeft aan hulp.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat de rol van verdachte in de organisatie beperkt was, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en gelet op het feit dat verdachte een stabiel leven leidt en zijn verslaving onder controle heeft, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, in die zin dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uur.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van
2 (twee) uurper dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten – Jochemsen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2019.