ECLI:NL:RBAMS:2019:9949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/684348-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit van cocaïne met verminderd toerekeningsvatbaarheid door psychische stoornissen

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van 1,13 kilogram cocaïne, gepleegd op 18 augustus 2018 in Vleuten. De verdachte, geboren in 1992, is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis, schizofrenie, autisme en een beneden gemiddelde intelligentie. Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C.G. Meijer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van cocaïne, wat werd bewezen door observaties en tapgesprekken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, er wel sprake was van verminderd toerekeningsvatbaarheid. Dit werd onderbouwd door een psychiatrisch rapport dat de psychische toestand van de verdachte beschreef.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De rechtbank benadrukte het belang van hulpverlening voor de verdachte, gezien zijn kwetsbare toestand, en de noodzaak om een signaal af te geven over de ernst van het bezit van verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684348-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.C.G. Meijer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd en na wijziging op de zitting – beschuldigd van het aanwezig hebben van 1,13 kilogram cocaïne, gepleegd op 18 augustus 2018 in Vleuten.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 18 augustus 2018 worden twee personen (verder: kopers) aangehouden op verdenking van het voorbereiden van een
ripdealin Vleuten. Beide worden dan al geruime tijd door observatieteams gevolgd. Ook worden hun telefoongesprekken al enige tijd getapt. Op grond van deze observaties en tapgesprekken is de verdenking gerezen dat zij zullen proberen een blok cocaïne afhandig te maken van verdachte.
Diezelfde dag wordt ook verdachte aangehouden en zijn auto, een Volkswagen Polo met kenteken
[nummer] , wordt doorzocht. In de auto wordt, verstopt onder het dashboard, een blok cocaïne aangetroffen. Daarnaast wordt in de middenconsole een telefoon aangetroffen die vermoedelijk van verdachte is. Op de telefoon staan namelijk onder meer afbeeldingen opgeslagen van een brief geadresseerd aan verdachte, foto’s van verdachte en foto’s van witte blokken met daarop letters. Verdachte verklaart zich niets meer te kunnen herinneren van het voorval.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorhanden hebben van één kilogram cocaïne wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voorafgaand aan de mislukte verkoop dan wel
ripdealheeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte en één van de kopers. Uit WhatsApp-berichten verzonden tussen de kopers blijkt dat op 18 augustus een ontmoeting is geïnitieerd met verdachte en dat er minimaal één blok cocaïne is. Tot slot zijn op de telefoon van verdachte foto’s van blokken cocaïne aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij zich niets meer kan herinneren is ongeloofwaardig. Op basis van het forensische opsporing rapport acht de officier van justitie bewezen dat de hoeveelheid cocaïne één kilogram betrof.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het verkopen dan wel aanwezig hebben van verdovende middelen. Vanwege zijn psychische gesteldheid is hij vermoedelijk een willoos werktuig geweest van anderen en heeft hij nooit geweten of moeten vermoeden dat wat hij deed strafbaar was.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit berichten verzonden door een van de kopers op 17 augustus 2018 om 23:09 uur volgt dat deze contact heeft gehad met een derde persoon. Deze derde persoon wil met de koper afspreken en zegt dat hij er sowieso al één heeft. De koper gaat direct naar de afspraak met de derde persoon. Uit politieobservaties op diezelfde dag blijkt dat er vlak na middernacht een ontmoeting plaatsvindt tussen verdachte en de koper. De koper stapt bij verdachte in de auto waarna hij binnen een half uur de auto weer verlaat. Vervolgens vindt er op 18 augustus 2018 in Vleuten een tweede ontmoeting plaats tussen verdachte en de koper. Nog geen uur later wordt verdachte aangehouden en wordt er een blok cocaïne in zijn auto aangetroffen.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat verdachte niet het initiatief heeft genomen om het blok cocaïne te verhandelen, komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van cocaïne. Naar de uiterlijke verschijningvorm waren de handelingen van verdachte zo zeer gericht op de overdracht van het blok cocaïne aan de koper, dat het niet anders kan dan dat verdachte wist wat hij deed en dat dit ook de intentie van verdachte was. Verdachte heeft namelijk de koper benaderd door hem een WhatsApp-bericht te versturen. Vervolgens heeft er tot tweemaal een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte en de koper, waarbij verdachte de tweede keer naar een specifiek huisadres in Vleuten is gereden. Het blok cocaïne zat verstopt in een holle ruimte achter het dashboardkastje. Verder zijn op de telefoon van verdachte foto’s aangetroffen van witte, rechthoekige blokken met – vermoedelijk – cocaïne. Verdachte heeft met betrekking tot hiervoor vermelde belastende omstandigheden geen hem ontlastende verklaring kunnen geven.
Tot slot merkt de rechtbank op dat uit het forensische opsporing rapport volgt dat het gewicht van het aangetroffen blok één kilogram betrof.
Op grond van het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van ongeveer één kilo cocaïne wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 18 augustus 2018 te Vleuten, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 kilogram cocaïne.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in overeenstemming met de conclusie van het over verdachte uitgebrachte psychiatrische rapportage, op het standpunt gesteld dat het feit in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van het ten laste gelegde feit. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte Pro Justitia psychiatrisch rapport van 28 november 2018, opgemaakt door psychiater J. Dolman onder supervisie van psychiater S. Frehe. Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis met akoestische hallucinaties en katatone kenmerken in het kader van schizofrenie en een autisme spectrum stoornis. Sinds zijn arrestatie heeft verdachte ook een posttraumatische stress stoornis. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat verdachte een beneden gemiddelde intelligentie heeft. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was er ook sprake van de psychose in het kader van schizofrenie, de autisme spectrum stoornis en beneden gemiddelde intelligentie. Hierdoor was verdachte dusdanig oordeels- en kritiekgestoord, dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Dit leidt tot het advies om verdachte het feit in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich met dit advies en maakt dit tot het hare.
Uit het voorgaande volgt dat de deskundigen uitdrukkelijk hebben gemotiveerd waarom zij niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid komen. Daarnaast heeft de rechtbank tijdens zitting ervaren dat communicatie met verdachte mogelijk was en dat hij zich bewust was van de situatie. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat bij verdachte sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Het bewezen verklaarde kan verdachte wegens zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens op basis van het genoemde rapport wel verminderd worden toegerekend.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het advies van 4 december 2019. Deze bijzondere voorwaarden houden in: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijk opvang.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de rechtbank verzocht om verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke straf of taakstaf is gelet op de persoon van verdachte niet haalbaar en dient geen enkel strafdoel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uit het in rubriek 7 genoemde Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte tijdens het plegen van het feit dusdanig oordeels- en kritiekgestoord was dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Hierdoor kan het feit hem in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank weegt dit in straf verminderende zin mee bij het bepalen van de straf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ongeveer één kilogram cocaïne. Verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Het bezit van en de handel in harddrugs wordt daarom krachtig bestreden. Op het bewezen verklaarde feit kan daarom niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van geruime duur.
De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte als gevolg van de gediagnosticeerde schizofrenie, autisme en posttraumatische stress stoornis, op dit moment te kwetsbaar is om een onvoorwaardelijke straf te ondergaan, ongeacht de strafmodaliteit. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat er een onjuist signaal naar verdachte en de samenleving wordt afgegeven als aan verdachte in het geheel geen straf wordt opgelegd. Daarvoor is het strafbare feit te ernstig. Ook vanuit een generaal preventieve werking is het belangrijk dat mensen die verdovende middelen in hun bezit hebben dan wel daarin zouden willen handelen, merken dat er forse straffen worden opgelegd in opiumzaken.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsadviezen van 12 december 2018 en
4 december 2019. De reclassering adviseert daarin een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijk opvang. De rechtbank stelt vast dat het noodzakelijk is dat verdachte hulp krijgt bij het aanpakken van zijn persoonlijkheidsproblematiek, die ten grondslag ligt aan het plegen van het strafbare feit. Daarom zal de rechtbank het advies van de reclassering overnemen, met uitzondering van het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Verdachte woont op dit moment bij zijn ouders. Dit is een stabiele woonomgeving waarin verdachte goed gedijt. Op zitting heeft verdachte aangegeven dat hij wel graag zelfstandig zou willen wonen. Daarom bepaalt de rechtbank met betrekking hiertoe dat verdachte zal meewerken aan een traject dat de mogelijkheden van begeleid wonen onderzoekt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht, een ambulante behandelverplichting en het meewerken aan een traject dat de mogelijkheden van begeleid wonen onderzoekt, een passende straf is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich laat behandelen door het forensisch ACT-team van GGZ Noord-Holland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem in het kader van de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van veroordeelde kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinisch opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, en;
5. zal meewerken aan een traject dat de mogelijkheden van passende huisvesting onderzoekt, wat kan inhouden een intake bij een instelling voor begeleid wonen, beschermd wonen of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling aan e reclassering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2019.