ECLI:NL:RBAMS:2019:9958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de melding van woongroepen en de kwalificatie als besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Van Keulen Beheer B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Van Keulen Beheer B.V. had op 28 december 2016 25 woongroepen aangemeld bij de gemeente, maar het college verklaarde het bezwaar van eisers tegen een eerdere e-mail van 2 januari 2017 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat deze e-mail wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de melding van de woongroep bij de gemeente een voorwaarde is om als woongroep te worden erkend, en dat er discussie kan ontstaan over de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en herstelde het besluit van 2 januari 2017, waarbij het college ten onrechte had geweigerd de melding in behandeling te nemen. De rechtbank droeg het college op om per woongroep te beoordelen of deze aan de voorwaarden voldoet en om de eisers het betaalde griffierecht en proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2405

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

3 december 2019 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Keulen Beheer B.V. e.a.,te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. J. Sinnige),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach en mr. J. van der Born).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 2 januari 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- (zegge: driehonderd drieëndertig euro) aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.048,- (zegge: tweeduizend achtenveertig euro).

Motivering

Achtergrond
1.1.
Van Keulen Beheer B.V. (hierna: Van Keulen Beheer) is eigenaar van verschillende woningen. Op 28 december 2016 heeft Van Keulen Beheer 25 woongroepen aangemeld bij verweerder. Bij e-mailbericht van 2 januari 2017 laat verweerder weten dat de melding door de woongroep moet worden gedaan en niet door de eigenaar en dat nieuwe meldingen voor woongroepen niet meer in behandeling worden genomen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het e-mailbericht geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu het niet op rechtsgevolg is gericht.
1.3.
Eisers stellen in beroep dat het e-mailbericht wel een besluit is in de zin van de Awb. Ook stellen zij dat verweerder de melding in behandeling had moeten nemen door te toetsen of de woongroepen aan de voorwaarden voldoen.
1.4.
Het onderzoek ter enkelvoudige zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ter zitting is de zaak geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen. Partijen zijn nadien in overleg getreden, waarna verweerder op 25 juli 2018 een nader standpunt heeft ingenomen. In het nadere verweerschrift stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat eisers niet aan de voorwaarden van het zijn van een woongroep voldoen, zodat zij een vergunning dienen aan te vragen. Hierop heeft de gemachtigde van eisers gereageerd bij brief van
18 september 2018. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. Namens Van Keulen Beheer B.V. is verschenen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van kantoorgenoot mr. A.I. Tsheichvily. Ook zijn een aantal bewoners van de woongroepen aanwezig. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Oordeel rechtbank
2.1.
De rechtbank stelt eisers in het gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de reactie van verweerder in het e-mailbericht van 2 januari 2017 op de melding van eisers moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar bij verweerder en beroep bij de bestuursrechter open staat. Voor dit oordeel acht de rechtbank meerdere aspecten van belang.
2.2.
Allereerst is de melding van de woongroep bij de gemeente volgens artikel 1, onderdeel zz, van de Huisvestingsverordening 2016 [1] , één van de voorwaarden om te voldoen aan de definitie van een woongroep. Ook acht de rechtbank van belang dat de vraag of voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 1, onderdeel zz, van de Huisvestingsverordening 2016 om als woongroep te worden aangemerkt, niet eenduidig te beantwoorden is, zodat daarover discussie kan ontstaan tussen partijen. Verder is door de gemachtigde van verweerder tijdens de nadere zitting toegelicht dat de gedragspraktijk van verweerder inhield dat wanneer een melding werd gedaan, verweerder toetste of werd voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 1, onderdeel zz, van de Huisvestingsverordening 2016. Vervolgens werd met een brief aan de melder de melding van de woongroep door verweerder al dan niet geaccepteerd. Daarna werd de geaccepteerde melding opgenomen in een register, zodat geen handhaving op dat adres zou plaatsvinden. Tot slot geldt op basis van artikel 5.1, zesde lid, van de Huisvestingsverordening 2016 overgangsrecht voor woongroepen die zich vóór 1 januari 2017 hebben gemeld. De voorwaarden van vóór 1 januari 2017 blijven op hen van toepassing.
2.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, het rechtsgevolg dat een woongroep buiten de aangewezen woonvoorraad valt en geen omzettingsvergunning behoeft, niet rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1, onderdeel zz, van de Huisvestingsverordening 2016, maar pas intreedt na de melding en de acceptatie daarvan door verweerder. Alleen na de acceptatie door verweerder wordt de woongroep als woongroep aangemerkt, valt deze onder de overgangsregeling en wordt er niet gehandhaafd.
2.4.
Het e-mailbericht van verweerder van 2 januari 2017 moet daarom worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar van eisers tegen dit besluit van 2 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.5.
Het besluit van 2 januari 2017 is dan een weigering om de melding van eisers in behandeling te nemen. Verweerder heeft echter ten onrechte geen herstelverzuim geboden aan eisers om de melding aan te vullen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb en het besluit van 2 januari 2017, te herroepen.
2.6.
Inmiddels is de melding door eisers aangevuld met stukken waaruit moet blijken of de woongroepen onder de definitie van een woongroep vallen. Verweerder dient daarom nu per woongroep te beoordelen of de woongroep aan de voorwaarden voldoet zoals deze staan vermeld in de Huisvestingsverordening 2016. Vervolgens dient aan iedere woongroep een apart besluit te worden gezonden. Deze besluiten zijn vatbaar voor bezwaar en beroep.
3. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers in bezwaar en in beroep. Deze worden begroot op € 2.048,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting en een 0,5 punt voor nadere schriftelijke stukken).
4. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. R.B. Kleiss en mr. P. Sloot, leden,
in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier, op 3 december 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2015, 127644 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2015-127644.html), van kracht in de periode 1 januari 2016 tot en met 1 januari 2017.