In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van cocaïne. De zaak kwam voor de rechtbank op 25 oktober 2019, na een onderzoek ter terechtzitting op 11 oktober 2019. De officier van justitie, mr. S.H.S. Ayre, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Tijkotte, vrijspraak bepleitte wegens het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 juli 2019 in Amsterdam opzettelijk 1,13 kilo cocaïne heeft vervoerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de algemene ervaringsregel dat een bestuurder van een auto geacht wordt bekend te zijn met de voorwerpen die zich in de auto bevinden. De verdachte ontkende echter kennis te hebben van de cocaïne in de auto, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het vervoeren in vereniging met anderen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het inbeslaggenomen geldbedrag van €2.445,00 verbeurd. De inbeslaggenomen personenauto werd bewaard ten behoeve van de rechthebbende, terwijl de zaktelefoon aan de verdachte werd teruggegeven, omdat niet was vastgesteld dat deze was gebruikt bij het plegen van een strafbaar feit.