ECLI:NL:RBAMS:2019:9987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
13/751327-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Polen op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 en verblijvend in Nederland, had te maken met drie EAB's, waarvan de rechtbank besloot om deze gelijktijdig te behandelen. Tijdens de zittingen op 9 november en 5 december 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd er gediscussieerd over de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander op basis van zijn verblijfsstatus.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelde dat de verdediging niet tijdig de benodigde stukken had overgelegd ter onderbouwing van dit verweer. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland had gehad. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling niet was voldaan, en dat de overlevering op basis van het EAB moest worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751327-17 (EAB I)
RK nummer: 18/7030
Datum uitspraak: 19 december 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2013 door
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], [geboorteland], op [1970],
verblijvend op het adres [adres] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 9 november 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tegen de opgeëiste persoon zijn drie EAB’s uitgevaardigd. Onderhavig executie-EAB I, EAB II met parketnummer 13/751233-17 (executie) en EAB III met parketnummer 13/751041-18 (vervolging). De rechtbank heeft in alle zaken het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de antwoorden van de Poolse justitiële autoriteiten op de vragen betreffende de Poolse rechtsstaat af te wachten, nu dat relevant is voor de afdoening van het vervolgings-EAB en de rechtbank alle EAB’s gelijktijdig af wil doen.
Zitting 5 december 2019
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 5 december 2019 voortgezet. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and enforceable judgment rendered by the District Court of Dzierźoniówvan 2 november 2011, met zaaknummer II K 588/11.
The judgement became final and legally valid on the 13th of February 2012.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en 23, te weten:
Oplichting;
Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6 OLW

Standpunten ter zitting
Door de raadsman is betoogd dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De raadsman heeft op de zitting van 5 december 2019 ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer stukken overgelegd aan de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op de zitting van 5 december 2019 ten aanzien van het gelijkstellingsverweer gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu zij zich op deze korte termijn niet in staat acht om een standpunt in te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. Artikel 6, vijfde lid, OLW verklaart artikel 6, tweede lid, OLW van overeenkomstige toepassing op een vreemdeling, mits aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
de opgeëiste persoon heeft een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gelijkgesteld. HHhet is vaste jurisprudentie dat de verdediging tijdig, voorafgaand aan de zitting de stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer aanbiedt. Bovendien heeft de voorzitter namens de rechtbank tijdens de zitting van 9 november 2019 tegen de raadsman gezegd dat nu de zaak wordt aangehouden de gelegenheid bestaat om de stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voor de volgende zitting te overleggen.
Nu de rechtbank op de zitting van 5 december 2019 is verrast met een omvangrijke onderbouwing in het kader van artikel 6, vijfde lid, OLW, heeft zij deze stukken niet in de procedure betrokken en derhalve niet in haar oordeel meegenomen. De rechtbank komt zodoende, bij gebreke van een tijdige onderbouwing van het gedane gelijkstellingsverweer, tot het oordeel dat niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Gelet hierop is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd. Aan voorwaarde 1 is aldus niet voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en N.M. van Waterschoot rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.