In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, omdat zij samen met haar dochter van zeventien bij haar partner woont en geen andere woonruimte kan vinden. De aanvraag werd op 11 september 2018 door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat er geen urgent huisvestingsprobleem was zolang eiseres nog samenwoonde met haar partner. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 11 februari 2019 niet-ontvankelijk, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend.
Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, en de zitting vond plaats op 30 december 2019. De rechtbank moest beoordelen of verweerder het bezwaar terecht niet inhoudelijk had behandeld vanwege de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 11 september 2018 op die datum aan eiseres was verzonden, omdat er geen verzendadministratie was overgelegd. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer de bezwaartermijn was aangevangen.
De rechtbank concludeerde dat de onzekerheid over de verzenddatum niet ten nadele van eiseres mocht uitwerken, en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.