ECLI:NL:RBAMS:2020:1016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1740
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing urgentieverklaring en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, omdat zij samen met haar dochter van zeventien bij haar partner woont en geen andere woonruimte kan vinden. De aanvraag werd op 11 september 2018 door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat er geen urgent huisvestingsprobleem was zolang eiseres nog samenwoonde met haar partner. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 11 februari 2019 niet-ontvankelijk, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend.

Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, en de zitting vond plaats op 30 december 2019. De rechtbank moest beoordelen of verweerder het bezwaar terecht niet inhoudelijk had behandeld vanwege de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 11 september 2018 op die datum aan eiseres was verzonden, omdat er geen verzendadministratie was overgelegd. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer de bezwaartermijn was aangevangen.

De rechtbank concludeerde dat de onzekerheid over de verzenddatum niet ten nadele van eiseres mocht uitwerken, en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Rezaie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak?

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. Zij woont samen met haar dochter van zeventien bij haar partner. Eiseres wil de relatie verbreken, maar kan geen andere woonruimte vinden voor haar en haar dochter.
2. Op 11 september 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de partnerrelatie is verbroken, maar eiseres nog met de partner in één woning woont.
3. Op 24 oktober 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar met het bestreden besluit van 11 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres buiten de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Heeft eiseres haar bezwaarschrift te laat ingediend?

5. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 11 september 2018 terecht niet inhoudelijk heeft behandeld wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
6. Voor haar oordeel kijkt de rechtbank naar de wet en regelgeving en naar wat is geoordeeld door hogerberoepsrechters in dit soort zaken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hanteert als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat dat besluit is verzonden. [1] De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
7. De rechtbank stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat het besluit van 11 september 2018 op die dag daadwerkelijk aan eiseres is verzonden. Verweerder heeft geen verzendadministratie kunnen overleggen om dit te onderbouwen. Nu verweerder de verzending van het besluit op 11 september 2018 niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat het primaire besluit op 11 september 2018 - conform artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - aan eiseres bekend is gemaakt en dat de wettelijke bezwaartermijn de dag daarna is aangevangen.
8. Het voorgaande betekent dat niet met zekerheid is vast te stellen op welke datum de bezwaartermijn is aangevangen. Die onzekerheid mag niet ten nadele van eiseres uitwerken, in die zin dat haar bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Wat zijn de gevolgen van het oordeel van de rechtbank?

9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 11 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiseres moeten nemen. Daarbij zal verweerder ook moeten beslissen op de door eiseres ingediende ingebrekestelling.

Krijgt eiseres de kosten voor deze procedure vergoed?

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Elligens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:958.