Op 10 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 1 november 2019, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 mei 2018 door de Regional Court in Tarnów was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Tijdens de openbare zitting op 20 december 2019 werd de vordering behandeld. De opgeëiste persoon was aanwezig met zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, en een tolk. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Op 10 januari 2020 werd de zitting gesloten en werd direct uitspraak gedaan. De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Poolse nationaliteit had.
De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van de zaak die leidde tot het vonnis in Polen. Er was geen bewijs dat hij zijn raadsman had gemachtigd om hem te verdedigen tijdens de rechtszittingen in Polen. De rechtbank concludeerde dat niet aan de voorwaarden van artikel 12 OLW was voldaan, waardoor de overlevering niet kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Verstraeten-Jochemsen als voorzitter, bijgestaan door mrs. A.R.P.J. Davids en M.C.M. Hamer, en griffier mr. N. Wijkman.