ECLI:NL:RBAMS:2020:1042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19/3906
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de afwijzing van een WIA-aanvraag. [eiseres] had op 25 november 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze werd op 30 januari 2019 afgewezen omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv baseerde deze beslissing op een medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij [eiseres] voor 29,52% arbeidsongeschikt werd geclassificeerd.

Na het indienen van bezwaar door [eiseres], verklaarde het Uwv op 18 juni 2019 het bezwaar ongegrond. [eiseres] was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 februari 2020 was [eiseres] aanwezig, maar het Uwv was afwezig. De rechtbank beoordeelde of het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat [eiseres] voor 29,52% arbeidsongeschikt was, en dat de beperkingen van [eiseres] correct waren vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2019 te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv de WIA-aanvraag van [eiseres] terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] ),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv).

Procesverloop

Met het besluit van 30 januari 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 18 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020.
[eiseres] is verschenen. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] was laatstelijk werkzaam als [functie] bij Randstaduitzendbureau. [eiseres] ontving sinds 12 augustus 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). [eiseres] heeft zich op 25 januari 2017 vanuit de WW ziek gemeld. Aan [eiseres] is vervolgens per 26 april 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 25 november 2018 heeft [eiseres] bij het Uwv een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. In het kader van die aanvraag is een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft op 17 december 2018 en 18 januari 2019 gerapporteerd en heeft zijn bevindingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2019. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 29 januari 2019 een rapport uitgebracht. De rapportages zijn ten grondslag gelegd aan het primaire besluit, waarbij de aanvraag van [eiseres] om een WIA-uitkering per 23 januari 2019 is afgewezen, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. [eiseres] is namelijk voor 29,52% arbeidsongeschikt, aldus het Uwv.
3. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 mei 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juni 2019 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om af te wijken van het primair medisch oordeel en zijn de beperkingen van [eiseres] juist vastgesteld. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van het primair arbeidskundige oordeel.
Standpunt [eiseres]
4. [eiseres] is het met deze beslissing niet eens en voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft sinds 2017 [aandoeniningen] . Door deze aandoeningen is [eiseres] niet in staat om te werken vanwege een zwaar verstoord dagritme.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of er een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden op basis waarvan het Uwv heeft kunnen concluderen dat [eiseres] voor 29,52% arbeidsongeschikt is.
6. Het beoordelingsmoment van de medische toestand van [eiseres] is 23 januari 2019. Dat betekent in principe dat wijzigingen in de medische situatie op een later tijdstip in deze zaak bij de beoordeling geen rol kunnen spelen. Hoewel de beleving van de klachten door [eiseres] anders kan zijn, kunnen alleen de beperkingen van [eiseres] die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken worden vermeld in een FML. Dit kan betekenen dat niet alle door [eiseres] subjectief ervaren klachten als beperkingen in de FML worden opgenomen.
7. Als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
8. Naar aanleiding van de door [eiseres] ingebrachte bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, een door [eiseres] ingevulde vragenlijst, hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht en verkregen informatie van derden. Er is gelet op deze onderzoeksactiviteiten geen reden om te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht en niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
9. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat haar klachten geen psychische, maar een fysieke oorzaak hebben. Zij voelt zich niet serieus genomen door het Uwv. [eiseres] heeft gewezen op haar [aandoeniningen] , haar verstoorde dagritme en de bij haar vastgestelde [aandoeniningen] . Hierdoor is zij extreem vermoeid. In het afgelopen halfjaar hebben er nog twee bloedmetingen plaatsgevonden, waarbij haar [cellen] een waarde hadden van respectievelijk 1,5 en 3,1. Dit is fors verlaagd, aldus [eiseres] . De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier bloedmetingen bevinden uit 2017 en 2019. Op 13 maart 2017 had [eiseres] een waarde van 2,2, op 26 juni 2017 een waarde van 2,5 en op 19 april 2019 een waarde van 2,6. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij zich bewust zijn van de afwijkende bloedwaarden bij [eiseres] . Een onderliggende pathologie voor [aandoeniningen] is niet gevonden, aldus de verzekeringsartsen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts en de FML blijkt vervolgens dat er beperkingen zijn aangenomen onder de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. [eiseres] is belastbaar geacht voor niet mentaal en fysiek zwaar werk. Ook heeft de verzekeringsarts onder de rubriek werktijden een lichte urenbeperking geïndiceerd, gelet op de afwijkende bloedwaarden die deels de vermoeidheidsklachten kunnen verklaren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen de klachten van [eiseres] hebben erkend en op grond daarvan ook beperkingen hebben aangenomen. Niet is gebleken dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Voor zover er in het afgelopen halfjaar lagere waarden zijn gemeten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat dit gevolgen kan hebben voor de situatie op 23 januari 2019. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank daarom geen aanleiding verdergaande beperkingen aan te nemen.
10. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de FML van 18 januari 2019. Er is dan ook geen reden aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht voor [eiseres] ongeschikt zijn. Waar sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waarom deze functie alsnog voor [eiseres] geschikt is.
Conclusie
11. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidsdeskundige grondslag. Dit betekent dat het Uwv de WIA-aanvraag van [eiseres] per 23 januari 2019 terecht heeft afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr.I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.