Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de afwijzing van een WIA-aanvraag. [eiseres] had op 25 november 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze werd op 30 januari 2019 afgewezen omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv baseerde deze beslissing op een medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij [eiseres] voor 29,52% arbeidsongeschikt werd geclassificeerd.
Na het indienen van bezwaar door [eiseres], verklaarde het Uwv op 18 juni 2019 het bezwaar ongegrond. [eiseres] was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 februari 2020 was [eiseres] aanwezig, maar het Uwv was afwezig. De rechtbank beoordeelde of het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat [eiseres] voor 29,52% arbeidsongeschikt was, en dat de beperkingen van [eiseres] correct waren vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2019 te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv de WIA-aanvraag van [eiseres] terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.