ECLI:NL:RBAMS:2020:1048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
13/730031-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het buiten het grondgebied brengen en vervoeren van verdovende middelen

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, waaronder MDMA en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 tot en met 16 augustus 2019 betrokken was bij de verkoop, aflevering en het vervoer van aanzienlijke hoeveelheden drugs. De verdachte werd op 16 augustus 2019 aangehouden in een pand in Diemen, waar grote hoeveelheden verdovende middelen werden aangetroffen. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen geconcludeerd dat de verdachte op verschillende momenten in het pand aanwezig was en actief betrokken was bij het verpakken en vervoeren van de drugs.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de hoeveelheid verdovende middelen een zwaardere straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat er geen recidivegrond meer aanwezig was. Daarnaast is een geldbedrag van 1.435 euro dat onder de verdachte in beslag was genomen, aan hem teruggegeven, omdat er geen relatie kon worden vastgesteld met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730031-19 (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 9 augustus 2019 tot en met 16 augustus 2019 op verschillende plekken (samen met anderen) opzettelijk 35,66 kilogram MDMA, 20 tabletten MDMA, 1 tablet 2C-B, 2,26 kilogram cocaïne en 0,35 kilogram amfetamine heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of buiten het grondgebied van Nederland gebracht, of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen heeft vervoerd, verstrekt en afgeleverd. Verdachte is op 16 augustus 2019 aangehouden in het pand [adres 2] in Diemen waar grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen. Vlak daarvoor heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] dozen in een auto geladen. In het bedrijfspand was het verpakken van de daar aangetroffen drugs nog niet afgerond. Verdachte is vaker bij het pand gezien en heeft ook schuimkorrels gekocht en naar het bedrijfspand gebracht, terwijl in de blikken met verdovende middelen soortgelijke schuimkorrels zijn gevonden. Dat maakt de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van de verdovende middelen ongeloofwaardig. Voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen vordert de officier van justitie vrijspraak.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat op basis van het dossier geen beschikkingsmacht en wetenschap van verdachte over de verdovende middelen kan worden bewezen. Daarnaast zijn de door verdachte verrichte handelingen, het tillen van dozen en doen van inkopen, onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op verschillende momenten aanwezig is geweest in het bedrijfspand aan het adres [adres 2] in Diemen. Op camerabeelden van 13 augustus 2019 is gezien dat verdachte alleen, met een sleutel, het pand betreedt en naar de ruimte achter het rolluik gaat. Verdachte komt met meerdere pakketten naar buiten, plaatst ze in zijn auto en rijdt weg. Op 16 augustus 2019 arriveert verdachte om 07:08 uur bij het pand en vertrekt weer om 09:43 uur. Omstreeks 10:37 uur keert verdachte terug en loopt met twee grote witte plastic zakken het pand binnen. Om 11:04 arriveert medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte verlaat het pand om 11:44 uur en keert om 12:17 uur weer terug. [medeverdachte 1] komt dan naar buiten en parkeert zijn auto vlak tegen de gevel van het pand. [medeverdachte 1] en verdachte leggen samen pakketten in de auto van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] rijdt vervolgens weg. Tijdens een observatie wordt gezien dat hij naar Amsterdam Zuidoost rijdt en daar contact maakt met medeverdachte [medeverdachte 2] , bestuurder van een Seat Leon. Vanuit de auto van [medeverdachte 1] worden pakketjes in de Seat Leon gezet. [medeverdachte 2] heeft later enkele pakketjes afgeleverd bij [naam webshop] . Onderzoek naar de pakketten in de Seat Leon en bij [naam webshop] heeft uitgewezen dat in die pakketten verdovende middelen zaten. Bij de doorzoeking van het bedrijfspand [adres 2] in Diemen worden ook grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op de zitting als getuige verklaard dat hij de verdovende middelen in het pand op 16 augustus 2019 nog niet had opgeruimd. Ook heeft hij verklaard dat hij vanaf ongeveer twee maanden voor zijn aanhouding met drugs bezig was in het pand [adres 2] in Diemen. Hij haalde de drugs op, bracht ze naar de loods op [adres 2] en pakte de drugs daar in.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. Hij was in het bezit van een sleutel van het perceel [adres 2] in Diemen en is daar op zowel 13 als 16 augustus 2019 ook (deels) alleen geweest. Op deze dagen is ook gezien dat verdacht meerdere pakketten vanuit het pand naar verschillende auto’s heeft gedragen. De rechtbank vindt dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat er verdovende middelen in de pakketten zaten. Verdachte was op 16 augustus 2019 gedurende meerdere uren in het bedrijfspand op het adres [adres 2] in Diemen aanwezig terwijl – zo leidt de rechtbank af uit de verklaring van [medeverdachte 1] – op dat moment pakketten met verdovende middelen werden klaargemaakt. Verdachte heeft toen ook pakketten naar de auto van [medeverdachte 1] gedragen. In de aangetroffen pakketten met verdovende middelen zijn schuimkorrels aangetroffen van dezelfde soort als die waarvan verdachte eerder die ochtend twee zakken heeft gekocht en naar het bedrijfspand heeft gebracht. De verklaring van verdachte dat hij alleen in het pand kwam om te ontspannen en dat hij geen wetenschap had van de verdovende middelen is in het licht van deze feiten niet geloofwaardig.
De beschreven gedragingen van verdachte zijn uitvoeringshandelingen. Verdachte heeft daarmee zowel een rol gehad in het versturen en vervoeren van de pakketten, als in het aanschaffen van goederen waarmee de verzending kon worden uitgevoerd. Daarbij heeft verdachte bewust en nauw samengewerkt met [medeverdachte 1] . Zijn bijdrage is van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te spreken.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het samen met een ander vervoeren van de tenlastegelegde hoeveelheden verdovende middelen. Ook het buiten het grondgebied van Nederland brengen vindt de rechtbank bewezen. Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt onder meer dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2 Opiumwet, is begrepen: het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van zijn leverancier/opdrachtgever een lijst kreeg met welke pakketten moesten worden gemaakt en welke adressen (de rechtbank begrijpt: etiketten met daarop adressen) hij moest uitprinten. Verdachte en de medeverdachte hebben dus pakketten aangenomen om te (laten) vervoeren naar adressen in het buitenland en deze ook ten uitvoer aangeboden. Omdat alle pakketten in de Seat Leon en bij [naam webshop] terug te voeren zijn op verdachte en zijn medeverdachte en op [adres 2] in Diemen, vindt de rechtbank naast het vervoeren ook de zogenaamde verlengde uitvoer bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
in de periode van 9 augustus 2019 tot en met 16 augustus 2019 te Amsterdam en Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
in het bedrijfspand [adres 2] te Diemen
- 9,73 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en
- 1 tablet van een materiaal bevattende 2C-B en
- 0,76 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 0,35 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en
in de Postpakketten [naam webshop]
- 6,73 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en
in de Seat met kenteken [kenteken]
- 19,20 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en
- 1,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk (gevangenis)straf en een taakstraf.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan (verlengde) uitvoer en het vervoeren van in totaal onder andere meer dan 35 kilo MDMA en 2 kilo cocaïne. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De verspreiding daarvan gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweldsmisdrijven die maatschappelijk grote impact hebben. Bij deze hoeveelheden harddrugs vindt de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 31 januari 2020, waarin wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarde.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken geven voor het uitvoeren van meer dan twintig kilo harddrugs (de hoogste categorie) als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal zestig maanden.
De rechtbank wijkt hier in het voordeel van verdachte vanaf en houdt daarbij rekening met de beperkte periode waarin de strafbare feiten zijn gepleegd en met het feit dat, hoewel de precieze rolverdeling niet duidelijk is geworden, verdachte geen leidende rol lijkt te hebben gespeeld. Daarnaast heeft de reclassering in haar rapport opgeschreven dat sprake is van veel positieve factoren en een laag gevaar voor herhaling.
De eis van de officier van justitie geeft, mede omdat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van uitvoer van harddrugs komt, onvoldoende uiting aan de ernst van de feiten en de hoeveelheid verdovende middelen. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van vijftig maanden met aftrek van voorarrest opleggen. Omdat de gevangenisstraf langer dan vier jaar is, kan op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht geen voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Naar het oordeel van de rechtbank is de recidivegrond niet langer van toepassing. Door het ontbreken van gronden zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van 1.435,00 euro in beslag genomen. Dit geldbedrag wordt aan verdachte teruggegeven omdat geen relatie kan worden vastgesteld met het bewezenverklaarde feit.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
- 2 en 10 van de Opiumwet

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
enmedeplegen van opzettelijk handelen met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
50 (vijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. Geld, 1.435,00 euro, 5793833.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2020.