ECLI:NL:RBAMS:2020:1078
Rechtbank Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Parkeerbelasting en de objectieve belastingheffing in bestuursrechtelijke context
Op 14 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan eiseres. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 29 april 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de Rechtbank Amsterdam. De zaak is behandeld op 14 februari 2020, waarbij eiseres en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. B. Brekveld, aanwezig waren. Aan het eind van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. In de overwegingen van de uitspraak benadrukt de rechtbank dat parkeerbelasting een objectieve belasting is. Dit houdt in dat de feitelijke situatie bepalend is voor de vraag of de belasting verschuldigd is. In dit geval stond de auto van eiseres op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, en eiseres had de verschuldigde belasting niet betaald. De rechtbank constateert dat de bezoekersvergunning pas na de constatering door de scanauto geldig was, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank kan geen rekening houden met de omstandigheden van eiseres, zoals haar poging om de vergunning op het kenteken van de leenauto te zetten, omdat het tijdsverloop tussen het parkeren en de omzetting van de vergunning te lang was.
De uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.