ECLI:NL:RBAMS:2020:11

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
C/13/675996 / KG ZA 19-1220
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van eigendom van parkeerplaats bij verkoop van appartementen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden over de eigendom van een parkeerplaats. Eiser, die het appartement [adres 1] heeft gekocht van de schoonzoon van gedaagde sub 1, vordert dat gedaagde sub 1 wordt verboden om parkeerplaats [parkeerplaats 2] te gebruiken en deze aan hem op te leveren. Gedaagde sub 1 heeft echter altijd geparkeerd op parkeerplaats [parkeerplaats 2] en stelt dat er bij de overdracht van het appartement aan de schoonzoon een vergissing is gemaakt, waardoor de verkeerde parkeerplaats is overgedragen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bedoeling van partijen bij de verkoop van de appartementen bepalend is voor de eigendom van de parkeerplaatsen. Ondanks dat in de notariële akten staat dat parkeerplaats [parkeerplaats 2] aan de schoonzoon is overgedragen, blijkt uit het gedrag van de partijen dat de werkelijke bedoeling was om parkeerplaats [parkeerplaats 1] over te dragen. De rechter concludeert dat er geen geldige titel is voor de overdracht van parkeerplaats [parkeerplaats 2], waardoor de gevraagde voorzieningen worden geweigerd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/675996 / KG ZA 19-1220 MvW/MvG
Vonnis in kort geding van 2 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. L.W. van de Wetering te Borne.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden gezamenlijk [gedaagden] .

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 19 december 2019 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd. [gedaagde sub 1] heeft op voorhand een conclusie van antwoord met producties ingediend. [eiser] heeft producties en een pleitnota ingediend.
Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting was [eiser] aanwezig met mr. Renzen en aan de zijde van gedaagden [gedaagde sub 1] met mr. Van de Wetering.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is op 23 februari 1999 eigenaar geworden van het appartement [adres 1] en een parkeerplaats met kadastrale aanduiding [parkeerplaats 1] . Deze parkeerplaats wordt in de parkeergarage aangeduid met [nummer 1] , corresponderend met het huisnummer van het appartement.
2.2.
[gedaagde sub 1] is op 29 december 1999 ook eigenaar geworden van het appartement [adres 2] en een parkeerplaats met kadastrale aanduiding [parkeerplaats 2] . Deze parkeerplaats wordt in de parkeergarage aangeduid met [nummer 2] , corresponderend met het huisnummer van het appartement.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft het appartement [adres 1] op 17 november 1999 verkocht en op 7 maart 2000 geleverd aan zijn schoonzoon [naam schoonzoon] (hierna: [naam schoonzoon] ). In de leveringsakte is opgenomen dat het appartement wordt geleverd met parkeerplaats [parkeerplaats 2] , de parkeerplaats die correspondeert met huisnummer [nummer 2] .
2.4.
[eiser] heeft het appartement [adres 1] gekocht en op 1 december 2005 geleverd gekregen van [naam schoonzoon] . In de leveringsakte is opgenomen dat het appartement wordt geleverd met parkeerplaats [parkeerplaats 2] .
2.5.
[gedaagde sub 1] parkeert sinds december 1999 zijn auto op parkeerplaats [parkeerplaats 2] . [naam schoonzoon] en later [eiser] hebben hun auto altijd geparkeerd op parkeerplaats [parkeerplaats 1] .
2.6.
Eind 2018 heeft [gedaagde sub 1] zijn appartement laten taxeren in verband met het afsluiten van een nieuwe hypotheek. Bij controle van het kadaster heeft de taxateur ontdekt dat daarin staat geregistreerd dat [eiser] eigenaar is van parkeerplaats [parkeerplaats 2] en [gedaagde sub 1] van parkeerplaats [parkeerplaats 1] .
2.7.
In een e-mail van 7 augustus 2019 van [gedaagde sub 1] aan [eiser] staat, voor zover van belang, het volgende:

Zoals eergisteren telefonisch besproken is bij de overdracht van mijn appartement [nummer 1] aan de heer [naam schoonzoon] in maart 1999 abusievelijk de parkeerplaats behorend bij appartement [nummer 2] (mijn huidige woning) in plaats van de parkeerplek behorend bij [nummer 1] overgedragen. Op het moment van overdracht aan [naam schoonzoon] was ik eigenaar van 2 appartementen [nummer 1] en [nummer 2] en dus ook van de 2 parkeerplekken die aan deze appartementen verbonden zijn (kadastraal was aan app. [nummer 2] parkeerplek [parkeerplaats 2] verbonden en aan app. [nummer 1] parkeerplaats [parkeerplaats 1] , zie de desbetreffende leveringsakten) Hoe dit heeft kunnen gebeuren is helaas niet meer vast te stellen.
(…)
Mijn notaris zal in overleg met het kadaster de fout herstellen maar heeft daar uiteraard de toestemming voor nodig van de betrokken comparanten.”
2.8.
[eiser] heeft de notaris geen toestemming gegeven om in overleg met het kadaster de eigendomsinformatie daarin te wijzigen en op zijn beurt [gedaagde sub 1] verzocht en gesommeerd parkeerplaats [parkeerplaats 2] te ontruimen. [gedaagde sub 1] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.9.
[naam schoonzoon] heeft op 11 december 2019 een verklaring opgesteld waarin, voor zover van belang, het volgende staat:

Op 17 november 1999 heb ik appartement [nummer 1] op het [adres 1] gekocht van de heer [gedaagde sub 1] met de daarbij behorende parkeerplek in de onder de appartementen liggende parkeergarage. (…)
Bij de bezichtiging van het appartement heb ik uiteraard ook in de parkeergarage gekeken naar de bij appartement [nummer 1] behorende parkeerplaats. De parkeerplaatsen worden in de garage aangeduid met het nummer van de bijbehorende appartementen in dit geval dus [nummer 1] . Vanaf de levering tot aan de verkoop aan de heer [eiser] heb ik altijd op deze plaats geparkeerd.
Op 15 augustus 2005 heb ik het appartement met bij behorende parkeerplaats aan de heer [eiser] verkocht, de levering vond plaats op op 1 december 2005. Ik moet aannemen dat de heer [eiser] bij de bezichtiging van het appartement tevens de bij het appartement behorende parkeerplaats heeft gezien. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – [gedaagde sub 1] , op straffe van dwangsommen, te verbieden parkeerplaats [parkeerplaats 2] te (laten) gebruiken en hem te gebieden deze parkeerplaats binnen twee dagen na betekening van dit vonnis leeg en bezemschoon aan [eiser] op te leveren, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het is vaste rechtspraak dat het bij de uitleg van notariële akten die strekken tot levering van registergoederen en de vestiging van beperkte rechten daarop aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, en dat deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een - in de openbare registers ingeschreven - akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed. Het geschil tussen partijen ziet echter niet op hetgeen in de leveringsakten is vermeld over de levering van parkeerplaats [parkeerplaats 2] , maar op de vraag of [gedaagde sub 1] en [naam schoonzoon] en later [naam schoonzoon] en [eiser] daadwerkelijk hebben bedoeld dat die parkeerplaats zou worden overgedragen. Het gaat hier dus om de uitleg van de koopovereenkomsten die alleen een rol spelen in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen. Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de op dit punt door partijen gemaakte obligatoire afspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, r.o. 4.2.2 en 4.2.3).
4.2.
Bovenstaande betekent dat ondanks dat in de notariële akten is neergelegd dat parkeerplaats [parkeerplaats 2] aan [naam schoonzoon] respectievelijk [eiser] werd geleverd, toch de bedoeling van partijen voorop dient te staan bij de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen.
4.3.
[eiser] heeft daartoe het volgende gesteld. Bij de verkoop van het appartement [adres 1] met parkeerplaats in 2000 van [gedaagde sub 1] aan [naam schoonzoon] vermeldt de leveringsakte dat parkeerplaats [parkeerplaats 2] wordt overgedragen aan [naam schoonzoon] . In deze akte is de wil tot verkoop van parkeerplaats [parkeerplaats 2] tot uitdrukking gebracht. Van een wilsgebrek bij de overdracht van de parkeerplaats tussen [gedaagde sub 1] en [naam schoonzoon] is geen sprake geweest. [naam schoonzoon] was dus beschikkingsbevoegd om parkeerplaats [parkeerplaats 2] over te dragen aan [eiser] , wat met de leveringsakte van 1 december 2005 ook is gebeurd. De wil van [eiser] was ook gericht op het verkrijgen van parkeerplaats [parkeerplaats 2] . Hij is dus eigenaar van die parkeerplaats en in strijd met zijn eigendomsrecht maakt [gedaagde sub 1] daarvan gebruik, wat onrechtmatig is jegens [eiser] , aldus steeds [eiser] .
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft daartegen aangevoerd dat hij parkeerplaats [parkeerplaats 2] niet in eigendom heeft overgedragen aan [naam schoonzoon] , omdat de wil om die parkeerplaats te leveren ontbrak. Het was de bedoeling om parkeerplaats [parkeerplaats 1] over te dragen. Ook [naam schoonzoon] is daarvan uitgegaan. Dat volgt uit het feit dat [gedaagde sub 1] altijd is blijven parkeren op [parkeerplaats 2] en [naam schoonzoon] altijd heeft geparkeerd op [parkeerplaats 1] en tevens uit het feit dat de parkeerplekken in de garage ‘gekoppeld’ zijn aan een appartement. Bij parkeerplaats [parkeerplaats 2] staat een bordje met daarop [nummer 2] en bij parkeerplaats [parkeerplaats 1] een bordje met [nummer 1] . [naam schoonzoon] is dus geen eigenaar geworden van parkeerplaats [parkeerplaats 2] en was dus niet bevoegd het eigendom daarvan over te dragen aan [eiser] . [gedaagde sub 1] is dus altijd eigenaar gebleven van parkeerplaats [parkeerplaats 2] , aldus [gedaagde sub 1] .
4.5.
Geoordeeld wordt als volgt. [eiser] heeft niet betwist dat de parkeerplaatsen in de parkeergarage zijn voorzien van een nummer dat correspondeert met het huisnummer van een appartement. Hoewel in de leveringsakte van 7 maart 2000 tussen [gedaagde sub 1] en [naam schoonzoon] staat dat parkeerplaats [parkeerplaats 2] aan [naam schoonzoon] wordt overgedragen, hebben zij niet dienovereenkomstig gehandeld. [gedaagde sub 1] is zijn auto blijven parkeren op parkeerplaats [parkeerplaats 2] , die in de parkeergarage wordt aangeduid met [nummer 2] , het huisnummer van zijn appartement. [naam schoonzoon] heeft zijn auto altijd geparkeerd op parkeerplaats [parkeerplaats 1] , die in de parkeergarage wordt aangeduid met [nummer 1] , het huisnummer van het door hem destijds aangekochte appartement. Het is daarom voorshands aannemelijk dat [gedaagde sub 1] en [naam schoonzoon] hebben bedoeld om parkeerplaats [parkeerplaats 1] over te dragen aan [naam schoonzoon] , maar per abuis in de leveringsakte parkeerplaats [parkeerplaats 2] is opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij tijdens de bezichtiging van het appartement [adres 1] met [naam schoonzoon] in de parkeergarage is geweest en [naam schoonzoon] hem parkeerplaats [parkeerplaats 1] heeft aangewezen. Daarom dacht hij dat dat zijn parkeerplaats was en heeft hij zijn auto altijd op die plek geparkeerd. Kennelijk is [eiser] er dus zelf ook altijd van uitgegaan dat parkeerplaats [parkeerplaats 1] van hem was. Pas toen [gedaagde sub 1] hem veertien jaar later informeerde dat in het kadaster staat geregistreerd dat [eiser] eigenaar is van parkeerplaats [parkeerplaats 2] , heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij daarvan de eigenaar is.
4.6.
Op grond van bovenstaande is voorshands, anders dan in de notariële leveringsaktes staat vermeld, niet aannemelijk dat het [gedaagde sub 1] en [naam schoonzoon] en vervolgens [naam schoonzoon] en [eiser] voor ogen stond om parkeerplaats [parkeerplaats 2] in eigendom over te dragen. De conclusie is dat een geldige titel ontbreekt voor de overdracht van parkeerplaats [parkeerplaats 2] , zodat het eigendom daarvan niet aan [naam schoonzoon] en later aan [eiser] is overgedragen. De gevraagde voorziening zal dan ook worden geweigerd.
4.7.
De verder door partijen naar voren gebrachte standpunten brengen daarin geen verandering en behoeven daarom geen bespreking.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op:
  • € 297,-- aan griffierecht en
  • € 980,-- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvG