Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
De coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.
[gedaagde]
Verloop van de procedure
Gronden van de beslissing
Gedaagde partij is over de debetstand op zijn bankrekening de overeengekomen rente verschuldigd, die uit coulance is berekend tot 1 december 2018. Zij legt onder meer een kopie van de overeenkomst over, de toepasselijke algemene (product)voorwaarden, een kopie van de opeisingsbrief en een selectie van de aan gedaagde partij verzonden brieven, waaronder een kopie van de “14 dagen brief”.
Bij dagvaarding is niet gesteld en ook onvoldoende gebleken dat, en zo ja op welke wijze, aan de wettelijke (pre) contractuele informatieverplichtingen ter zake van de kennelijk aan de vordering ten grondslag liggende kredietovereenkomst is voldaan.
De onderhavige kredietovereenkomst blijkt op 10 februari 2014 per telefoon tot stand te zijn gekomen. Niet gesteld of gebleken is dat deze kredietovereenkomst op verzoek van gedaagde partij telefonisch is gesloten, zodat de kantonrechter er voor de beoordeling van de vordering van uit gaat dat dit niet het geval is.
Uit de stukken blijkt voorts dat gedaagde partij op 10 februari 2014 om 09.49 uur digitaal heeft ondertekend, dat de kredietovereenkomst is gedateerd op 10 februari 2014 09.51 uur en dat het voorgeschreven Europese standaardinformatieformulier inzake consumenten krediet ook is gedateerd op 10 februari 2014. Hieruit kan, zonder nadere toelichting - die ontbreekt- niet anders worden geconcludeerd dan dat gedaagde partij direct na de telefonisch verstrekte informatie van eisende partij de kredietovereenkomst heeft gesloten door deze digitaal te ondertekenen, en pas daarna kennis heeft genomen van de (volledige) inhoud van deze overeenkomst. Dit is in strijd met de wettelijke verplichting van de kredietverstrekker om de precontractuele informatie geruime tijd voor het sluiten van de overeenkomst aan de consument te verstrekken.
Eisende partij stelt dat gedurende de looptijd van het krediet tot 1 december 2018 totaal € 299,03 (€ 294,91 en € 4,12) aan rente in rekening is gebracht.
De in rekening gebrachte, niet gespecificeerde, kosten over de periode van 2 februari 2014 tot en met juli 2018 worden op basis van de overgelegde rekeningafschriften geschat op totaal € 85,00. Uit deze afschriften blijkt ook dat gedaagde partij soms bedragen heeft afbetaald, maar deze bedragen ook weer heeft opgenomen, zodat deze in het kader van de ongedaanmakingsverplichtingen niet in mindering kunnen strekken op het kredietsaldo.