Bij beschikking van 8 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland het ouderlijk gezag van [eiseres] en de vader van [minderjarige] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming beëindigd en WSS benoemd tot voogd. [eiseres] had verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek; vader had aangegeven het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te begrijpen.
In de beschikking is onder meer overwogen:
“ [minderjarige] heeft het William Syndroom, een verstandelijke beperking en een sociaal- emotionele achterstand. Hierdoor is zij kwetsbaar en heeft zij extra begeleiding en zorg nodig. Deze krijgt zij geboden op de woongroep waar zij met veel plezier verblijft. Tussen de ouders is er al jarenlang sprake van een onderlinge conflictueuze situatie. Als gevolg van deze situatie verkeert [minderjarige] in een loyaliteitsconflict en is er sprake van een gespannen situatie, die mede ervoor zorgt dat haar ontwikkelingsmogelijkheden in de knel komen en [minderjarige] onvoldoende kan profiteren van de extra begeleiding die ze op de woongroep krijgt.
De rechtbank verwacht niet, net als de Raad, dat de ouders in staat zijn om op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer de verantwoordelijkheid voor haar opvoeding zorg te dragen. De ouders zitten niet op één lijn en er is sprake van een verstoorde verhouding tussen hen. Ingezette interventies hebben hierin geen verandering kunnen bewerkstellingen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed op de woongroep en op school. Zij heeft op de groep de ruimte om zich te ontwikkelen (passend bij haar beperking), waarbij zij geen last meer heeft van de strijd en spanningen. Bovendien vindt [minderjarige] het fijn en leuk op de woongroep. De huidige
woonsituatie dient dan ook te worden gecontinueerd, waardoor [minderjarige] voldoende rust, stabiliteit, duidelijkheid, extra zorg en begeleiding krijgt. Gezien de conflictsituatie en de communicatieproblemen tussen de ouders is terugkeer naar één van beide ouders niet meer mogelijk en wenselijk. Nu de moeder wisselend tegenover de plaatsing van [minderjarige] bij de woongroep staat en zij ook wisselend is in de samenwerking met de hulpverlening, is het in belang van [minderjarige] dat er voor haar en haar ouders duidelijkheid bestaat over haar opvoedingsperspectief voor de toekomst. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing brengt veel onrust en spanningen met zich mee, wat niet in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal daarom het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigen.”