ECLI:NL:RBAMS:2020:1157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/13/678758 / KG ZA 20-59
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting omgangsregeling door beëindiging gezag ouders en toetsingskader in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS). De moeder, eiseres, vorderde een gebod tot hervatting van de omgang met haar minderjarige dochter, die onder toezicht staat van WSS. De omgangsregeling was eerder vastgesteld, maar WSS had deze opgeschort vanwege zorgen over de wijze waarop de moeder met haar dochter omging tijdens de bezoeken. De moeder had verzocht om de omgangsregeling te hervatten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat WSS de omgang mocht opschorten totdat haar zorgen waren weggenomen. De rechter overwoog dat de moeder onvoldoende begrip toonde voor de zorgen van WSS en dat er eerst goede afspraken gemaakt moesten worden voordat de omgang kon worden hervat. De vordering van de moeder werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/678758 / KG ZA 20-59 MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 25 februari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 28 januari 2020,
advocaat mr. I. Roos te Amsterdam,
tegen
de stichting
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verschenen in de persoon van de hierna genoemde medewerker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en WSS worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 5 februari 2020 waren aanwezig:
- [eiseres] met mr. Roos,
- namens WSS: [medewerker Jeugdzorg] (jeugdzorgwerker).
1.2.
Namens [eiseres] is de dagvaarding toegelicht. Namens WSS is verweer gevoerd, met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben stukken in het geding gebracht en [eiseres] ook een pleitnota.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de voorzieningenrechter besloten de zaak pro forma aan te houden tot 18 februari 2020 voor beraad over de vraag of bij tussenvonnis aan partijen zal worden opgedragen om bepaalde nadere stukken over te leggen of dat direct eindvonnis zal worden gewezen.
1.4.
Op 6 februari 2020 heeft de griffier telefonisch van [medewerker Jeugdzorg] vernomen dat – anders dan partijen ter zitting veronderstelden – tegen de door haar ter zitting overgelegde beschikking gezagsbeëindiging van 8 februari 2019 (zie hierna) geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze in kracht van gewijsde is gegaan. De griffier heeft mr Roos hiervan in kennis gesteld.
1.5.
Aan partijen is vervolgens bericht dat eindvonnis zal worden gewezen op 25 februari 2020.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] . [minderjarige] lijdt aan het Williamssyndroom en heeft een verstandelijke beperking (IQ 49).
2.2.
De ouders van [minderjarige] zijn in 2010 gescheiden.
2.3.
[minderjarige] is op 18 november 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling WSS. Sinds 10 april 2017 is zij uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Zij verblijft in een instelling van ’s-Heerenloo .
2.4.
In een aanwijzing op grond van artikel 1:256f Burgerlijk Wetboek (BW) van 24 december 2018 heeft WSS “voor de duur van de uithuisplaatsing” de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige] en [eiseres] vastgesteld: om de week op woensdag van 15.30 uur tot 18:30 uur. De motivering luidt als volgt:
“Vanaf de uithuisplaatsing van [minderjarige] bezoekt u haar 1 x in de twee weken op de groep. Sinds de bezoeken 1 uur zijn uitgebreid lijkt het erop dat er meer rust is ontstaan. De vrijheid om naar buiten te gaan lijkt een positief effect te hebben op de chemie tussen u en [minderjarige] . Ondanks dat u de aanwijzingen welke door Grand care gegeven worden steeds beter oppakt, worden er soms nog zorgsignalen gezien over het verloop van de bezoeken.
Wanneer de bezoeken niet goed zijn verlopen, bespreekt de jeugdzorgwerker vrij kort daarna de zorgen met u zodat u begrijpt wat er bedoelt wordt en u hier in het volgend bezoek rekening mee kunt houden.
Het is erg belangrijk dat u samen met [minderjarige] een fijne tijd samen hebt zonder dat de ontwikkelingen van [minderjarige] in gevaar komen.
WSS JB&JR heeft n.a.v. de ontvangen informatie besloten om voor de duur van drie maanden de bezoeken uit te breiden van 2 naar 3 uur onder begeleiding van Grand care.
In april 2019 is er een evaluatie gepland met u en Grand care over het verloop van de bezoekregeling en wordt opnieuw beoordeeld hoe we de bezoekregeling vormgeven.”
In de aanwijzing zijn de volgende afspraken vermeld:
“- De bezoeken vinden 1 x in de twee weken plaats op een neutrale plek zodat moeder individueel aandacht kan geven en iets leuks met [minderjarige] kan gaan doen.
- De bezoeken worden begeleidt door Grand care zodat moeder tips krijgt van een
professionele opvoeder hoe aan te sluiten bij de behoefte van [minderjarige] .
- De bezoeken vinden plaats volgens afspraak; op tijd en niet voor de deur wachten.
- Moeder doet geen belastende uitspraken richting [minderjarige]
- Moeder neemt geen bezoekers mee; alleen wanneer dit in goed overleg met de
jeugdzorgwerker is afgesproken
- Moeder stuurt een paar dagen voordat het bezoek plaats vindt, een mail naar Grand care over de invulling van het bezoek zodat [minderjarige] hier op voorbereid kan worden.”
2.5.
Bij beschikking van 8 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland het ouderlijk gezag van [eiseres] en de vader van [minderjarige] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming beëindigd en WSS benoemd tot voogd. [eiseres] had verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek; vader had aangegeven het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te begrijpen.
In de beschikking is onder meer overwogen:
“ [minderjarige] heeft het William Syndroom, een verstandelijke beperking en een sociaal- emotionele achterstand. Hierdoor is zij kwetsbaar en heeft zij extra begeleiding en zorg nodig. Deze krijgt zij geboden op de woongroep waar zij met veel plezier verblijft. Tussen de ouders is er al jarenlang sprake van een onderlinge conflictueuze situatie. Als gevolg van deze situatie verkeert [minderjarige] in een loyaliteitsconflict en is er sprake van een gespannen situatie, die mede ervoor zorgt dat haar ontwikkelingsmogelijkheden in de knel komen en [minderjarige] onvoldoende kan profiteren van de extra begeleiding die ze op de woongroep krijgt.
De rechtbank verwacht niet, net als de Raad, dat de ouders in staat zijn om op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer de verantwoordelijkheid voor haar opvoeding zorg te dragen. De ouders zitten niet op één lijn en er is sprake van een verstoorde verhouding tussen hen. Ingezette interventies hebben hierin geen verandering kunnen bewerkstellingen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed op de woongroep en op school. Zij heeft op de groep de ruimte om zich te ontwikkelen (passend bij haar beperking), waarbij zij geen last meer heeft van de strijd en spanningen. Bovendien vindt [minderjarige] het fijn en leuk op de woongroep. De huidige
woonsituatie dient dan ook te worden gecontinueerd, waardoor [minderjarige] voldoende rust, stabiliteit, duidelijkheid, extra zorg en begeleiding krijgt. Gezien de conflictsituatie en de communicatieproblemen tussen de ouders is terugkeer naar één van beide ouders niet meer mogelijk en wenselijk. Nu de moeder wisselend tegenover de plaatsing van [minderjarige] bij de woongroep staat en zij ook wisselend is in de samenwerking met de hulpverlening, is het in belang van [minderjarige] dat er voor haar en haar ouders duidelijkheid bestaat over haar opvoedingsperspectief voor de toekomst. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing brengt veel onrust en spanningen met zich mee, wat niet in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal daarom het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigen.”
De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
Ook na de gezagsbeëindiging bij beschikking van 8 februari 2019 is de omgangsregeling zoals vastgelegd in de onder 2.4 vermelde aanwijzing doorgelopen. Van een evaluatie is april 2019 als genoemd in de aanwijzing is geen sprake geweest.
2.7.
De omgang tussen [minderjarige] en [eiseres] is de afgelopen drie jaar begeleid door GrandCare, begeleidster is thans [medewerker GrandCare] . Bij e-mail van 25 november 2019 heeft WSS aan [eiseres] bericht dat zij de bezoeken voortaan wil laten begeleiden door ’s-Heerenloo . Dit omdat [minderjarige] over ruim een jaar 18 wordt en GrandCare te kennen heeft gegeven vanwege de grote afstand niet meer langdurig te kunnen begeleiden. ’s-Heerenloo heeft gemeld niet op de woensdagen beschikbaar te zijn. [eiseres] heeft op 2 december 2019 aan WSS bericht dat zij in verband met haar werk alleen op woensdag kan.
2.8.
Het laatste bezoek van [eiseres] aan [minderjarige] heeft plaatsgevonden op woensdag 8 januari 2020.
2.9.
Op 14 januari 2020 heeft [eiseres] een klachtbrief, opgesteld samen met [betrokkene] van Zorgbelang Gelderland, aan WSS gestuurd, waarin zij gemotiveerd stelt over de volgende klachten met onder meer [medewerker Jeugdzorg] in gesprek te willen:
a) de voogd neemt mijn zorgen over [minderjarige] en haar woongroep niet serieus;
b) de voogd is niet neutraal en luistert vooral naar vader; en
c) de voogd houdt zich niet aan afspraken en informeert mij onvoldoende over belangrijke zaken.
2.10.
Op 16 januari 2020 heeft WSS aan [eiseres] per e-mail als volgt bericht:
“Ik krijg steeds meer signalen van dat het niet goed gaat tijdens de bezoeken en de telefonische contacten met [minderjarige] . De manier zoals je nu met [minderjarige] communiceert is niet in belang van [minderjarige] en is erg schadelijk voor haar. Voordat er een verder omgang kan plaatsvinden dient er eerst een gesprek met jou plaats te vinden om het hierover te hebben en om duidelijke afspraken te maken hoe het bezoek er uit moet zien. Daarna kunnen we afspreken hoe we de bezoeken verder gaan voorgeven.
Ik heb begrepen dat er volgende week woensdag er weer een omgang is. Dit kan echter niet doorgaan wanneer er vooraf geen gesprek heeft plaatsgevonden.
Ik hoor graag van jou […] wanneer dit voor jou zou kunnen?”
2.11.
Dezelfde dag heeft [betrokkene] namens [eiseres] per e-mail geantwoord dat
- zij graag voor komende woensdag het gesprek aangaat en daarvoor maandag 20 en dinsdag 21 januari 2020 beschikbaar is;
- woensdag gepland staat dat zij met [minderjarige] gaat bowlen en dat [minderjarige] zich daar erg op verheugt.
Verder vraagt [betrokkene] of [medewerker Jeugdzorg] wellicht voorafgaand aan het gesprek wat concreter kan beschrijven wat de signalen zijn waaruit de belasting voor [minderjarige] blijkt.
2.12.
Er is geen afspraak voor een gesprek gemaakt. Op dinsdag 21 januari 2020 heeft mr. Roos namens [eiseres] per e-mail bij [medewerker Jeugdzorg] bezwaar gemaakt tegen het beëindigen ofwel opschorten van de bezoekregeling en haar gesommeerd de geplande omgang de volgende dag door te laten gaan.
Daarop heeft [medewerker Jeugdzorg] dezelfde dag per e-mail geantwoord:
“Zoals u al vernomen hebt kan de omgang niet doorgaan omdat we ons ernstig zorgen waardoor we eerst in gesprek willen hierover met elkaar.
[ [eiseres] ] wordt na ieder bezoek geïnformeerd over het verloop van het bezoek zodat ze ook op de hoogte is waar we ons zorgen over maken en waardoor de bezoeken onder begeleiding blijven van een professional. Helaas wat dit gesprek voor mij en grancare op korte termijn niet mogelijk.
Wat betreft zou dat eventueel kunnen plaats vinden op 27 januari om 15.00 uur of anders 30 januari tussen 9.00 en 12.00 uur. Ik hoor graag wanneer u en [ [eiseres] ] het schikt en welke locatie het kan plaatsvinden aangezien de WSS geen ruimte heeft voor gesprekken met ouders.”
2.13.
Maandag 3 februari 2020 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. WSS heeft verklaard dat daarin haar zorgen nog niet zijn weggenomen, zodat de omgangsregeling naar haar mening nog niet kan worden hervat.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – om WSS, op straffe van een dwangsom, te veroordelen om medewerking te verlenen aan de lopende omgangsregeling inhoudende dat [eiseres] één keer in de twee weken op woensdag van 15:30 uur tot 18:30 uur [minderjarige] onder begeleiding bezoekt.
3.2.
WSS is van mening dat voortzetting van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is en voert aldus verweer tegen het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert medewerking aan de ‘lopende omgangsregeling’. Zij doelt daarmee op de regeling die is neergelegd in de aanwijzing op de voet van artikel 1:256f BW van 24 december 2018. Sinds de beëindiging door de rechter van het gezag van beide ouders met ingang van 8 februari 2019, is de grondslag aan die aanwijzing ontvallen. Ook ouders zonder gezag hebben echter recht op omgang op grond van artikel 1:377a BW. In kort geding kan in beginsel een voorlopige omgangsregeling worden gevorderd. De vordering van [eiseres] zal in die zin worden opgevat.
4.2.
Voor de beoordeling is van belang dat WSS de omgang niet wil beëindigen. WSS wil de omgang slechts opschorten totdat haar zorgen over de wijze waarop [eiseres] met [minderjarige] omgaat tijdens de bezoeken zijn weggenomen. Ter beoordeling ligt derhalve de vraag voor of WSS de omgang mag opschorten. Nu van ‘ontzegging’ van omgang geen sprake is, is de toetsing niet beperkt tot de in lid 3 van artikel 1:377a BW limitatief opgesomde gronden.
4.3.
WSS heeft ter onderbouwing van haar beslissing het volgende aangevoerd. [eiseres] bezoekt [minderjarige] eenmaal per twee weken en er worden regelmatig zorgsignalen gezien. Zij belast [minderjarige] bijvoorbeeld met ingewikkelde suggestieve vragen. [minderjarige] belandt daardoor regelmatig in een loyaliteitsconflict en raakt overstuur. Dit is vaak met [eiseres] besproken, maar dat heeft niet tot voldoende verandering geleid. Zij kan onvoldoende aansluiten bij de mogelijkheden en beperkingen van [minderjarige] . Deze zorgen bestonden ook al bij eerdere begeleiders van GrandCare van [minderjarige] . WSS heeft er verder op gewezen dat [eiseres] met diverse begeleiders van [minderjarige] op de groep conflicten heeft gehad en zich zeer dwingend tegen hen opstelt; dit heeft er zelfs in geresulteerd dat [eiseres] na een conflict met de begeleiders niet meer op de groep van [minderjarige] mag komen. Het lijkt erop dat [eiseres] niet in staat of bereid is om te aanvaarden dat [minderjarige] in de instelling woont en dat WSS het gezag over [minderjarige] heeft, aldus steeds WSS.
4.4.
Geoordeeld wordt als volgt. WSS heeft het gezag over [minderjarige] . WSS heeft zorgen over de wijze waarop [eiseres] omgaat met [minderjarige] . Uit de stukken en verklaring ter zitting van [medewerker Jeugdzorg] , die zelf sinds de uithuisplaatsing in 2017 bij [minderjarige] betrokken is, blijkt dat de zorgen van WSS al langer bestaan en in de loop van de tijd eerder zijn toegenomen dan afgenomen. Ook blijkens de aanwijzing van december 2018 dateren de zorgen van WSS in ieder geval van voor die tijd. Verder is aannemelijk geworden dat deze door diverse medewerkers worden gedeeld. Zij hebben er geen belang bij om daarover niet correct te rapporteren.
4.5.
Ook in de rechterlijke beschikkingen over de uithuisplaatsing en de gezagsbeëindiging – die de voorzieningenrechter ambtshalve bekend zijn – komen de zorgen van WSS al naar voren. Het Hof Arnhem-Leeuwarden overwoog bijvoorbeeld in de beschikking van 29 mei 2018, waarin de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is bekrachtigd, in r.o. 5.6 dat:
“aannemelijk [is] geworden dat de moeder, tegen de achtergrond bezien van [minderjarige] ’s specifieke problematiek, onvoldoende in staat was en is, om vanuit de belangen van [minderjarige] te handelen en deze belangen centraal te stellen en haar eigen gevoelens en verlangens daarbij een ondergeschikte rol te laten spelen. De moeder lijkt, gelet op het feit dat zij nog steeds niet kan aanvaarden dat bij [minderjarige] sprake is van ernstige loyaliteitsproblematiek, onvoldoende te beseffen dat het moeilijk is voor [minderjarige] dat haar ouders een strijd met elkaar voeren. De moeder heeft de afgelopen periode niet gewerkt aan verbetering op dit punt met behulp van een professional.”
4.6.
[eiseres] heeft – ook ter zitting – geen enkel begrip voor de zorgen van WSS getoond. Zoals ook het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft overwogen, lijkt [eiseres] onvoldoende in staat om vanuit de belangen van [minderjarige] te handelen en deze belangen centraal te stellen en haar eigen gevoelens en verlangens daarbij een ondergeschikte rol te laten spelen. Onder die omstandigheden is het begrijpelijk dat WSS, die als voogd de verantwoordelijkheid en zorg voor [minderjarige] heeft, eerst met [eiseres] in gesprek wil voordat de omgang weer wordt hervat.
4.7.
Anders dan [eiseres] ter zitting heeft betoogd, heeft WSS zich ook voldoende ingespannen om [eiseres] te informeren en om het wettelijk recht op omgang tussen moeder en kind (ondanks de zorgen) op verantwoorde wijze vorm te (proberen te) geven. WSS heeft haar zorgen in diverse gesprekken en e-mails (zie bijvoorbeeld hiervoor onder 2.4 en 2.10) aan [eiseres] getracht duidelijk te maken. Tot nu toe met onvoldoende resultaat; de zorgen bestaan nog steeds. Dat blijkt behalve uit de e-mails van WSS van 16 en 21 januari 2020 onder meer uit de ter zitting overgelegde verklaring van [medewerker GrandCare] (van GrandCare), de huidige bezoekbegeleidster van [minderjarige] , over het bezoek van [eiseres] aan [minderjarige] op 8 januari 2020. Ter zitting heeft [medewerker Jeugdzorg] bevestigd dat het nog steeds de intentie van WSS is om de omgang weer te laten doorgaan als er goede afspraken met [eiseres] zijn gemaakt. Niet gebleken is dat het aan WSS is te wijten dat dat nog niet is gelukt.
4.8.
Onder deze omstandigheden kan – zonder dat gesprekken met [eiseres] hebben plaatsgevonden, nadere afspraken worden gemaakt en [eiseres] haar houding verandert – geen gebod tot hervatting van de omgang worden opgelegd. De gevraagde voorziening zal dan ook worden geweigerd.
4.9.
Nu het een familierechtelijke zaak betreft worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH