ECLI:NL:RBAMS:2020:1278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3467
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onzorgvuldig onderzoek naar verblijfplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die dakloos is, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, welke door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet op de door hem opgegeven verblijfslocaties was aangetroffen door handhavingsmedewerkers van de gemeente. Eiser had echter aangegeven dat hij soms door de politie van zijn verblijfslocatie werd weggestuurd en dat er navraag gedaan kon worden bij een organisatie genaamd Via Madi om zijn verblijfplaats te achterhalen.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de handhavingsmedewerkers onzorgvuldig was uitgevoerd. Ondanks dat er twee bezoeken aan de opgegeven locaties waren gebracht, had verweerder onvoldoende gedaan om de verblijfplaats van eiser vast te stellen, vooral gezien de bijzondere omstandigheden van zijn situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door te bepalen dat eiser met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering moest ontvangen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van aanvragen om bijstand, vooral in situaties waarin de aanvrager dakloos is en er complicaties zijn met verblijfplaatsen. De rechtbank heeft de zaak zelf in behandeling genomen en de nodige maatregelen getroffen om de rechten van eiser te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3467
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Frederiksen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: B.A. Veenendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op aan eiser met ingang van 21 januari 2019 een bijstandsuitkering toe te kennen naar de voor hem geldende norm;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Bij de primaire besluiten, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting. Eiser is niet op de door hem op het formulier “opgave verblijflocatie(s) dak- en thuisloze” opgegeven locaties aangetroffen door de handhandhavingsmedewerkers van de gemeente Amsterdam tijdens de door hen afgelegde locatiebezoeken. Hierdoor kan het recht op bijstand niet beoordeeld worden.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en heeft daartegen beroep ingesteld. In geschil is onder meer of het onderzoek door de handhavingsspecialisten naar eisers verblijfplaats zorgvuldig is geweest.
4. De rechtbank is met eiser van oordeel dat dit niet het geval is. Uit het Rapport van bevindingen aanvraag Bijzondere Doelgroepen, met afsluitdatum 21 februari 2019, blijkt dat de handhavingsmedewerkers de door eiser opgegeven verblijfslocatie, het [adres] op 20 februari 2019 en 21 februari 2019 hebben bezocht tussen 05.00 en 06.00 uur, en eiser daar niet hebben aangetroffen. De handhavingsmedewerkers hebben het daar toen bij gelaten. Hoewel verweerder in beginsel uit mag gaan van de gegevens ingevuld op het formulier en mag volstaan met twee controles van de door eiser opgegeven verblijfslocatie, was dit in het geval van eiser niet voldoende. Dit in het bijzonder omdat eiser al eerder een aanvraag om bijstand heeft gedaan en hier ook naar heeft verwezen. Bij deze aanvraag heeft eiser verklaard soms door de politie van zijn verblijflocatie in het [adres] te worden weggestuurd. Op momenten dat hij niet op zijn opgegeven verblijflocatie is, kan er gebeld worden naar Madi Via om te achterhalen waar hij wel verblijft. Het had daarom voor de hand gelegen dat de handhavingsmedewerkers, zeker in de winter, navraag hadden gedaan bij de politie of bij Madi Via.
5. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Verweerder wordt opdragen om eiser met ingang van 21 januari 2019 (de eerste dag van melding bij verweerder) een bijstandsuitkering toe te kennen naar de voor hem geldende norm.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Elligens, griffier, op 14 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.