Op 4 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een gezin dat in noodopvang verbleef. Verzoekers, een man en een vrouw met kinderen, hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat de noodopvang per 13 februari 2020 zou worden beëindigd. De verzoekers hadden zich op 6 januari 2020 gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen, nadat zij hun onderhuurwoning moesten verlaten. Verweerder bood hen crisisopvang aan, maar beëindigde deze omdat verzoekers geen gebruik wilden maken van een terugkeerregeling naar hun land van herkomst.
Tijdens de zitting op 26 februari 2020, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, werd duidelijk dat de man al tien jaar in Nederland verblijft en rechtmatig verblijf heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet redelijk was om van verzoekers te verlangen dat zij meewerkten aan hun terugkeer, gezien hun geldige verblijfstitel. De voorzieningenrechter besloot het bestreden besluit te schorsen, waardoor verzoekers tot de beslissing op bezwaar gebruik konden blijven maken van de noodopvang.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 1.050,-, en moest het betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2020, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.