ECLI:NL:RBAMS:2020:1440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
13/702755-17 (A) + 13/211952-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en winkeldiefstal door veelpleger met ISD-maatregel

Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983 en gedetineerd. De zaak betreft twee parketnummers: 13/702755-17 (A) en 13/211952-19 (B). De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 1] op 2 september 2019 en aan winkeldiefstal van chocolade, wijn en bier met geweld tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 22 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. E. Broekhof, heeft gevorderd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen werden verklaard, wat de rechtbank heeft bevestigd op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, met tussentijdse toetsing na zes maanden. Dit besluit is genomen op basis van de ernst van de feiten, de recidivekans en de psychische problematiek van de verdachte, zoals beschreven in rapporten van het NIFP en GGZ reclassering Inforsa. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] € 400,00 en [slachtoffer 3] € 350,00 aan schadevergoeding is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de ISD-maatregel prioriteit heeft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/211952-19 (A) en 13/702755-17 (B) (Promis) + 13/061751-16 (TUL) en 13/082151-17 (TUL)
Datum uitspraak: 14 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. B. Klunder, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A: Mishandeling van [slachtoffer 1] op 2 september 2019 te Amsterdam.
Zaak B: Diefstal van chocolade, wijn en bier met (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 22 oktober 2017 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen die in het dossier aanwezig zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt in zaak A tot dit oordeel op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] , de foto van de pluk haar die volgens aangeefster uit haar hoofd is getrokken, de verklaring van getuige [getuige 1] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
Ten aanzien van zaak B baseert de rechtbank zich op de aangiften van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , de getuigenverklaring van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. Een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
Op 2 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met kracht trekken aan het hoofdhaar van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] een grote hoeveelheid haar uit haar hoofdhuid heeft verloren.
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
Op 22 oktober 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een verpakking chocolade en meerdere flessen wijn en bier, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, gevestigd aan de [adres] , welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte
  • die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft gekrabt en
  • met kracht aan het overhemd van die [slachtoffer 2] heeft getrokken en
  • meermaals met een fles heeft gezwaaid en heeft gedreigd die fles te gooien in de richting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar en dat de voortgang van deze maatregel tussentijds wordt getoetst.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het belang van een goede diagnose en behandeling van haar cliënt benadrukt. Verdachte is bereid om hieraan mee te werken. Om deze reden is primair verzocht om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde de verplichting tot meewerken aan diagnose en klinische behandeling. Indien de ISD-maatregel wel in onvoorwaardelijke zin wordt opgelegd, heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de tussentijdse toetsing van de voortgang van de maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregelen gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychologie en Psychiatrie (NIFP) van 10 december 2019, opgemaakt door M. Kemink. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het risico op recidive is zeer groot. Betrokkene is verslaafd, maar er is op dit moment geen ziektebesef/inzicht. Dat maakt dat het onder invloed raken van alcohol door zal blijven gaan. Daarbij is er zeer ernstige onderliggende psychische problematiek op stoornis niveau (classificatie binnen range van psychotische stoornis en/of ernstige persoonlijkheidsstoornis nader te specificeren op de volgende kenmerken: paranoïde, schizotypisch met borderline kenmerken). Deze problematiek ontregelt betrokkene ook in sterke mate en versterkt daardoor de hang naar middelengebruik om zichzelf prettig en rustiger te voelen. De kans om betrokkene meer innerlijke stabiliteit te geven start bij een goede klinische diagnostiekopname op een dubbeldiagnose-afdeling binnen de verslavingszorg, welke gevolgd wordt door verdere behandeling. Omdat betrokkene geen ziektebesef en inzicht heeft, kan overwogen worden een dergelijke opname binnen een langdurig juridisch kader te laten plaatsvinden, zoals een ISD-traject. Hierdoor is er meer en vaker de kans dat betrokkene aanhaakt op een behandelafdeling en er progressie komt in helderheid over de diagnostiek en een behandeling van zowel de verslaving als de gevonden stoornis.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van GGZ reclassering Inforsa van 23 januari 2020, opgemaakt door O.W. Kruidhof. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ambulante bemoeienis vanuit Jellinek, Veldwerk en Aanpak voor Verwarde Personen van de gemeente Amsterdam hebben niet geleid tot enige verandering in de situatie van betrokkene. Het is van groot belang dat er nader onderzoek wordt gedaan om te komen tot meer specifieke diagnostiek. Van daaruit kan bezien worden welke vorm van behandeling het meest passend en haalbaar is. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Het is betrokkene, ondanks pogingen van hulpverlening om haar te helpen, niet gelukt om een abstinent en delictvrij bestaan op te bouwen. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om betrokkene in een ambulant reclasseringskader te begeleiden.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 31 januari 2020 reclasseringswerker O.W. Kruidhof, verbonden aan GGZ reclassering Inforsa te Utrecht, als deskundige gehoord. Hij heeft de inhoud van het rapport ter terechtzitting bevestigd en waar nodig aangevuld.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 januari 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 januari 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk 6 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, dit gelet op het belang van het stellen van een (nadere) diagnose en de klinische behandeling die wordt geadviseerd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 13/061751-16 en 13/082151-17 afwijzen, omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt. Het ISD-traject moet, gelet op de problematiek van verdachte, zo snel mogelijk van start gaan. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen zou een snelle start in de weg staan.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 400,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 70,00 aan vergoeding van materiële schade en € 280,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het in zaak A (ten aanzien van [slachtoffer 1] ) en zaak B (ten aanzien van [slachtoffer 3] ) bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vorderingen zijn niet betwist. De gevorderde schadevergoedingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
Mishandeling;
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
binnen 6 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregelde rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst afde
vorderingen tot tenuitvoerleggingin de zaken met parketnummers 13/061751-16 en 13/082151-17 af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 400,00 (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2019 tot de dag van betaling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 70,00 (zeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2017 tot de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 400,00 (vierhonderd euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 350,00 (driehonderdvijftig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en A.D.N. Tool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2020.