ECLI:NL:RBAMS:2020:150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling bruidsgave naar Iraans recht met betrekking tot Bahar Azadi

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een geschil over de bruidsgave volgens Iraans recht. De eiseres vorderde betaling van een bruidsgave die bestond uit 110 Bahar Azadi gouden munten of een equivalent van €30.000. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, ongeacht zijn financiële situatie, verplicht was om dit bedrag te voldoen. De rechtbank stelde vast dat er een betalingsregeling kon worden getroffen voor het bedrag dat boven de 110 gouden munten uitkwam, waarbij rekening gehouden diende te worden met de draagkracht van de gedaagde. De rechtbank verwierp het argument van de gedaagde dat over het meerdere alleen in Iran geprocedeerd kon worden en concludeerde dat ook in Nederland over de bruidsgave geprocedeerd kon worden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, maar dat zijn inkomen van ongeveer €2.200 netto per maand hem in staat stelde om een betalingsregeling te treffen. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de bruidsgave, met een maandelijkse aflossing van €625 totdat het volledige bedrag was voldaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 augustus 2019 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte van [gedaagde] , met producties en
  • de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 28 augustus 2019 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat uit het rapport van 17 mei 2019 van het International Juridisch Instituut (IJI) volgt dat [gedaagde] in ieder geval - ongeacht zijn persoonlijke financiële situatie - 110
Bahar Azadigouden munten dient te voldoen aan [eiseres] en, indien hij niet voldoet aan die veroordeling, een bedrag van € 30.000. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat uit het IJI-rapport volgt, dat vanaf 110
Bahar Azadigouden munten (ongeveer € 30.000), kan worden geprocedeerd over het meerdere waarbij de rechter rekening kan houden met de draagkracht en het vermogen van de man en een betalingsregeling tot de mogelijkheden behoort. Nu de draagkracht en het vermogen van [gedaagde] naar het toepasselijke Iraanse recht van invloed kunnen zijn op de betaling van het meerdere boven 110 gouden munten - en in dit geval de vordering vele malen hoger is dan 110 gouden munten - is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om alsnog inzicht te geven in zijn draagkracht en in zijn vermogenspositie en aan de hand daarvan een concreet voorstel te doen voor de aflossing van het restant van de bruidsgave in termijnen. Vervolgens heeft [gedaagde] een akte genomen, waarop [eiseres] bij akte heeft gereageerd.
2.2.
De rechtbank moet dus nog beoordelen (zie ook r.o. 2.6 en 2.7 van het tussenvonnis) of voor het bedrag dat 110
Bahar Azadigouden munten (dan wel € 30.000) te boven gaat een betalingsregeling kan worden vastgesteld.
2.3.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn betoog dat over het meerdere verplicht in Iran dient te worden geprocedeerd. In het IJI-rapport (zie r.o. 2.2 van het tussenvonnis) staat dat hierover ‘in rechte’ kan worden geprocedeerd, waaruit de rechtbank afleidt dat ook buiten Iran kan worden geprocedeerd over de bruidsgave. De stukken van [gedaagde] , zoals een brief van zijn advocaat, geven evenmin steun aan zijn betoog dat hierover enkel in Iran zou kunnen worden geprocedeerd.
2.4.
Ook het betoog van [gedaagde] dat een betalingsregeling voor de gehele bruidsgave kan worden vastgesteld en niet alleen voor het meerdere, verwerpt de rechtbank. Het IJI heeft op dit punt onder meer geconcludeerd ‘
De vrouw houdt recht op een bruidsgave van 110 goudstukken maar over hogere bedragen dient te worden geprocedeerd. Is de man niet in staat om het bedrag te voldoen, dan kan worden voorzien in een aflossingsregeling op basis van betalingstermijnen’en ‘
Het ‘surplus’ kan zo nodig worden voldaan in termijnbetalingen’. Die bevindingen van het IJI laten geen ruimte voor een betalingsregeling voor de gehele bruidsgave. Ook op dit punt heeft [gedaagde] geen stukken in het geding gebracht die zijn standpunt onderbouwen.
2.5.
[gedaagde] stelt dat hij niet over draagkracht beschikt en dat hij een bedrag van € 65 per maand als aflossing kan voldoen. [gedaagde] heeft een door hem opgesteld overzicht van zijn lasten, enkele mutatieoverzichten van zijn bankrekening, een salarisspecificatie uit 2019 en zijn jaaropgave over 2018 in het geding gebracht. Daarmee heeft hij onvoldoende inzage gegeven in zijn vermogenspositie en de door hem opgegeven lasten. De rechtbank kan op grond van de salarisspecificatie en jaaropgave wel vaststellen dat [gedaagde] een inkomen geniet van ongeveer € 2.200 netto per maand waaruit hij het bedrag van de bruidsgave kan voldoen als een betalingsregeling wordt vastgesteld. Daarom zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, waarvan 110
Bahar Azadigouden munten (dan wel € 30.000) is verschuldigd binnen veertien dagen na dit vonnis en het restant in termijnen. Gelet op het inkomen van [gedaagde] en de omstandigheid dat hij onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn vaste lasten, zal de rechtbank voor de betalingsregeling aansluiting zoeken bij het door [eiseres] berekende bedrag van € 625 per maand. [gedaagde] zal dit bedrag maandelijks aan [eiseres] dienen te voldoen, totdat het volledige bedrag is betaald.
2.6.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd, staat daaraan niet in de weg dat [gedaagde] geen verzoek tot het vaststellen van een betalingsregeling heeft ingediend. Het Iraanse recht biedt de mogelijkheid dat ten aanzien van een deel van de te betalen bruidsgave een betalingsregeling wordt vastgesteld. Het staat de rechtbank aldus vrij, indien betaling van een bruidsgave wordt gevorderd, te beslissen over de wijze waarop die bruidsgave wordt voldaan.
2.7.
De rechtbank ziet geen wettelijke basis voor het opleggen van wettelijke rente, gelet op het bijzondere karakter van de bruidsgave die niet op één lijn kan worden gesteld met een reguliere betalingsverplichting naar Nederlands recht.
2.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen 1200
Bahar Azadigouden munten en een hoeveelheid goud ter waarde van € 1.243,84, waarvan
3.1.1. 110
Bahar Azadigouden munten dan wel € 30.000 (dertigduizend euro) binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis is verschuldigd en
3.1.2.
het restant, te weten 1090
Bahar Azadigouden munten en een hoeveelheid goud ter waarde van € 1.243,84 dan wel in totaal € 342.008,55
(driehonderdtweeënveertigduizend acht euro en vijfenvijftig eurocent) is verschuldigd in maandelijkse termijnen van € 625 totdat het volledige bedrag aan [eiseres] is betaald,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH