ECLI:NL:RBAMS:2020:1784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
13/650629-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging tot moord en toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een aangever, gepleegd op 8 september 2015 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een zitting op 25 februari 2020, waar de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.P.A. Vos, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. Er ontbraken cruciale stukken, zoals medische verklaringen en foto's van het letsel, waardoor niet kon worden vastgesteld of het letsel als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kon worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en gelast de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650629-15
Datum uitspraak: 10 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
verblijvend op het adres: [adres 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het plegen van het volgende feit:
primair: medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag van [persoon], door hem naar het plaats delict te lokken / mee te nemen en hem vervolgens met een mes in het lichaam te steken, gepleegd op 8 september 2015 in Amsterdam;
subsidiair:medeplegen van het met voorbedachte rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon];
meer subsidiair:medeplegen van poging tot het met voorbedachte rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon].
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 8 september 2015 vindt een ontmoeting plaats tussen aangever [persoon] (hierna: aangever) en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) in Amsterdam. Aangever zou verdachte en medeverdachte al twee jaar lastig vallen. Na samen een stukje gewandeld te hebben neemt medeverdachte plaats op een bankje. Dan verschijnt verdachte ter plaatse. Er ontstaat een gevecht tussen de mannen waarbij verdachte een baksteen naar aangever gooit en verdachte aangever met een mes steekt. Aangever verklaart dat verdachte hem met het mes in zijn rug heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft hij een bloedende wond opgelopen.
Uit WhatsApp-berichten verstuurd tussen verdachte en medeverdachte en verklaringen van verdachte en medeverdachte blijkt dat zij met elkaar hadden afgesproken dat medeverdachte een ontmoeting zou regelen met aangever. Nadat de afspraak met aangever was gemaakt, heeft medeverdachte verdachte ingelicht over de locatie en het tijdstip van de ontmoeting. Aangever was er niet van op de hoogte dat verdachte ook zou komen.
Verdachte ontkent bij de ontmoeting te zijn verschenen met de bedoeling om aangever neer te steken. Nadat aangever het mes had laten vallen, heeft verdachte het van de grond opgepakt om zichzelf tegen aangever te kunnen verdedigen. Verdachte weet niet hoe vaak hij een stekende beweging richting aangever heeft gemaakt en of hij aangever met het mes heeft geraakt.

5.5. Waardering van het bewijs

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot het met voorbedachte rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
Verdachte heeft bekend dat hij aangever met het mes heeft gestoken. Door met een mes in de romp (rug) van aangever te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als een gevolg van het steken zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Beide verdachten waren boos op aangever omdat hij hen sinds twee jaar lastig viel. Uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en medeverdachte blijkt dat medeverdachte drie uur voorafgaand aan het incident een afspraak met aangever heeft gemaakt. Vervolgens heeft zij verdachte op de hoogte gebracht van het tijdstip waarop de ontmoeting met aangever zou plaatsvinden. Hieruit kan worden afgeleid dat sprake is van voorbedachte rade. Dat sprake is van medeplegen volgt uit de omstandigheden dat medeverdachte de ontmoeting met aangever heeft geregeld, hem heeft meegelokt naar de plaats van het delict en niet heeft ingegrepen toen aangever door verdachte werd aangevallen.
5.2
Standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiervoor heeft zij het volgende aangevoerd.
Uit het dossier en de door verdachte afgelegde verklaring blijkt niet dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen gericht op het toebrengen van geweld op het slachtoffer. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat sprake is van voorbedachte rade.
Verdachte heeft gehandeld uit noodweer en heeft zich mogen verdedigen. Aangever liep met een mes in zijn hand op verdachte af en heeft hem in zijn dijbeen gestoken. Verdachte had geen mogelijkheid om zich aan de situatie de onttrekken, omdat zij zich op het moment van het incident in een donkere steeg bevonden. Als gevolg van stresshormonen en zijn fysieke gesteldheid heeft verdachte zich tegen aangever verdedigd zoals hij heeft gedaan. Er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag en de subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Ook van het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot het met voorbedachte rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal verdachte worden vrijgesproken. Het volgende is hiervoor van belang.
De rechtbank stelt vast dat het in het dossier ontbreekt aan de volgende stukken: een medische of letselverklaring over aangever, een omschrijving van de wond(en), foto’s van de wond(en) en een omschrijving of foto’s van het mes waarmee is gestoken. Hierdoor is onduidelijk waar aangever op het lichaam is gestoken, wat de aard van het letsel was, of er een noodzaak van medisch ingrijpen was, het uitzicht op (volledig) herstel en het soort mes waarmee is gestoken. Dit heeft als gevolg dat niet kan worden vastgesteld of het door aangever opgelopen letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het noodweerverweer.

6.Beslag

Uit het dossier en de behandeling op de zitting volgt dat onder verdachte een telefoon van het merk Samsung (hierna: de telefoon) ten behoeve van de strafvordering in beslag is genomen en dat dit voorwerp niet aan verdachte is teruggegeven. Verdachte heeft verklaard dat deze telefoon hem toebehoort en heeft hiervan geen afstand gedaan. De officier van justitie heeft gevorderd de telefoon verbeurd te verklaren. De rechtbank zal de teruggave van de telefoon gelasten, omdat verdachte integraal wordt vrijgesproken.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de onder hem in beslag genomen Samsung telefoon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2020.
[...]
[...]
[...]