ECLI:NL:RBAMS:2020:1837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/274902-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en poging zware mishandeling met een vuurwapen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en poging zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 16 november 2019, toen de verdachte zijn ex-vriendin bedreigde met een pistool en haar met dat wapen tegen haar hoofd sloeg, wat resulteerde in een schedelfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging heeft geuit door te zeggen: 'ga mee, anders maak ik je dood' en heeft het pistool op haar gericht. De verdachte heeft de feiten gedeeltelijk bekend, maar ontkent de intentie om haar letsel toe te brengen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd krijgt, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft de gevorderde straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/274902-19 (Promis)
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [plaats] ,
opgegeven verblijfadres: [adres 2] , [plaats] ,
op dit moment gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Onderzoek op de zitting

Op de zitting van 11 februari 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig, mr.
A. Kilinç.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: bedreiging van [persoon] met de woorden: “ga mee, anders maak ik je dood” en door een vuurwapen op haar te richten op 16 nov 2019;
Feit 2:poging zware mishandeling (primair) / mishandeling (subsidiair) van [persoon] door met een vuurwapen op haar hoofd te slaan op 16 nov 2019;
Feit 3:voorhanden hebben van een pistool (categorie II) en bijbehorende patronen in de periode van 16 november tot en met 22 november 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De bedreiging van [persoon] (feit 1) kan bewezen worden op grond van de aangifte en de getuigenverklaring. Het pistool waar [persoon] over verklaart, is gevonden bij verdachte in zijn woning. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij het pistool bij zich had toen hij naar [persoon] ging, zodat zij zou doen wat hij wilde. Volgens verdachte riepen [persoon] en hij wel vaker rare woorden naar elkaar en was het geen bedreiging. Gelet op de omstandigheden is er volgens de officier van justitie wel sprake van een bedreiging.
Ook de poging zware mishandeling (feit 2 primair) kan bewezen worden op grond van de aangifte van [persoon] en het letsel. Verdachte bekent op zitting dat hij [persoon] met het pistool heeft geslagen op haar hoofd. Verdachte heeft [persoon] dusdanig hard geslagen dat de huid gebarsten is en het bot zichtbaar was. Door met een zwaar pistool hard op haar hoofd te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het voorhanden hebben van het pistool en bijbehorende patronen (feit 3) kan bewezen worden op grond van de bekennende verklaring van verdachte op zitting en het onderzoek aan het wapen, dat is aangetroffen in zijn woning.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging (feit 1) kan worden bewezen, maar dat verdachte [persoon] niet heeft bedreigd met een pistool. Dat volgt alleen uit de aangifte van [persoon] , en verdachte ontkent dat hij het pistool bij de bedreiging heeft getoond.
Verdachte moet bij gebrek aan opzet worden vrijgesproken voor een poging zware mishandeling (feit 2 primair). Hij heeft haar in een ruzie geslagen met het wapen, maar niet met kracht. Hij had ook niet de intentie om haar letsel toe te brengen.
De mishandeling (feit 2 subsidiair) en voorhanden hebben van een pistool en patronen (feit 3) kunnen wel bewezen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 17 november 2019 kreeg de politie een melding vanuit café ‘ [naam café] ’ in Amsterdam. Er kwam een vrouw binnengelopen met een wond op haar voorhoofd. Ze riep dat ze bedreigd was door haar ex-vriend en door hem was geslagen met een vuurwapen. Deze vrouw blijkt
[persoon] (hierna: [persoon] ) te zijn. De politie kwam ter plaatse en trof een emotionele [persoon] aan. De verbalisant die haar verklaring afnam, zag dat [persoon] een flinke hoofdwond had en haar schedel zichtbaar was. Bij controle door de arts bleek zij een breuk te hebben in haar schedel. [persoon] doet een week later aangifte van bedreiging en mishandeling.
Aangifte [persoon]
heeft verklaard dat zij op 17 november 2019 rond 20:00 uur een peeskamer had gehuurd op de [adres 3] voor haar werkzaamheden als prostituee. Toen [persoon] voor de deur stond, drukte haar ex-vriend (verdachte) een pistool in haar zij en zei dat [persoon] naar binnen moest. Eenmaal boven riep verdachte dat [persoon] met verdachte mee naar huis moest gaan, anders zou hij haar en zichzelf doodmaken. Toen [persoon] zei dat ze niet mee wilde, sloeg verdachte met een zwaaiende beweging hard met het pistool tegen haar voorhoofd. Verdachte liep boos rond in haar kamer met het pistool in zijn hand en bleef roepen dat hij haar zou doodmaken. [persoon] mocht de kamer niet verlaten. Na twee uur belde er een klant aan. [persoon] ging met een smoes naar beneden en wist te ontsnappen. Ze rende direct naar café ‘ [naam café] ’ om hulp te vragen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij op 17 november 2019 rond 20:00 uur naar [persoon] toe is gegaan. Ze zijn samen naar haar kamer gelopen en zij raakten in gesprek. [persoon] zou volgens hem zijn doorgedraaid en ze wilde naar buiten. Er ontstond een ruzie. [persoon] zou tegen verdachte hebben gezegd dat ze ‘banco banco’ gingen spelen, wat zou betekenen dat één van hen dood zou gaan. Hij had in het begin al tegen [persoon] gezegd dat hij een pistool had, omdat hij dacht dat [persoon] hierdoor rustig zou blijven. Anders zou zij misschien gaan schreeuwen. Hij zou het pistool toen zij in de kamer waren op enig moment aan [persoon] hebben aangereikt, maar zij pakte het niet aan. Verdachte ontkent dat hij het pistool tegen haar hoofd heeft gezet. Door het provocerende gedrag van [persoon] was verdachte erg boos geworden. Naar eigen zeggen ‘ontplofte’ hij en heeft hij [persoon] een klap tegen haar voorhoofd gegeven met het pistool. Verdachte was niet naar [persoon] toegegaan met de intentie om haar te bedreigen of te doden. Hij had het vermoeden dat ze verslaafd was aan drugs en hij wilde dat ze stopte met haar werk als prostituee. Hij was van plan om die avond tot 05:00 uur bij haar te blijven en haar daarna mee te nemen. Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij tegen [persoon] heeft gezegd dat hij haar dood zou maken, als ze niet mee ging. Verdachte en [persoon] zouden elkaar wel vaker bedreigen en zulke woorden naar elkaar gooien, zonder de ander daadwerkelijk kwaad te willen doen.
Feit 1 (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [persoon] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
[persoon] heeft meerdere malen duidelijk en consequent verteld wat er volgens haar is gebeurd op 17 november 2019. Verdachte heeft [persoon] met de dood bedreigd door tegen haar te zeggen: “ga mee anders maak ik je dood”. Bij binnenkomst heeft verdachte een pistool tegen haar zij gezet. In de kamer had verdachte het wapen in zijn hand, terwijl hij tegen [persoon] riep dat hij haar zou doodschieten. Haar verklaring vindt steun in de overige inhoud van het dossier. Bij haar binnenkomst in café ‘ [naam café] ’ namen klanten waar dat [persoon] erg angstig binnen rende. Getuige [getuige] , medewerker van het café, heeft verklaard dat [persoon] tegen hem zei dat haar vriend haar had bedreigd met een wapen. Toen er een verbalisant ter plaatse kwam, verklaarde [persoon] dat verdachte haar met de dood had bedreigd. Diezelfde verklaring herhaalt ze een week later in haar aangifte.
Door het uiten van deze dreigende woorden, in combinatie met het op haar richten van het wapen en de woede van verdachte, kon bij [persoon] in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte [persoon] zou doodschieten.
Feit 2 - primair (poging zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling door [persoon] met het pistool tegen haar voorhoofd te slaan.
Verdachte heeft bekend dat hij [persoon] met het pistool tegen haar voorhoofd heeft geslagen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het wapen zwaar aanvoelt. Hoewel verdachte ontkent dat hij met kracht heeft geslagen, stelt de rechtbank vast dat de klap hard is aangekomen bij [persoon] . Zij heeft verklaard dat de klap ‘niet normaal veel pijn deed’. [persoon] heeft een flinke hoofdwond aan de klap overgehouden. Er zou volgens de arts sprake zijn van een schedelfractuur. Aangezien het wapen een behoorlijk gewicht (700-800 gram) had en verdachte in zijn woede met het pistool heeft geslagen, concludeert de rechtbank dat verdachte het wapen met kracht tegen het voorhoofd van [persoon] heeft geslagen. Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dergelijk geweld in het gezicht kan bovendien ontsierende littekens tot gevolg hebben. Door met kracht met het pistool op het voorhoofd te slaan, was de kans aanmerkelijk dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De gedragingen waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook zodanig gericht op het toebrengen van dergelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarmee is sprake van voorwaardelijke opzet op zware mishandeling.
Feit 3 (voorhanden hebben pistool en patronen)
De rechtbank is op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en bijbehorende munitie.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
1
op 16 november 2019 te Amsterdam, [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon] dreigend de woorden toe te voegen: "ga mee anders maak ik je dood" en een vuurwapen op [persoon] te richten;
2
op 16 november 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een vuurwapen, op het hoofd van voornoemde [persoon] te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
in de periode van 16 november 2019 tot en met 22 november te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten pistool, van het merk Arsenal, type Makarov, kaliber 9x18mm voorhanden heeft gehad en munitie, te weten patronen, van het merk Arsenal, kaliber 9x18mm voorhanden heeft gehad;

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder een contactverbod met [persoon] voor de duur van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 7 maanden en een taakstraf van 120 uur. Ten aanzien van feit 3 verzoekt de raadsman bij een bewezenverklaring niet aan te sluiten bij de (zwaardere) Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en een poging zware mishandeling van zijn ex-vriendin [persoon] . Verdachte heeft [persoon] op haar werkplek - onder bedreiging van een pistool - gedwongen naar binnen te gaan, waar hij [persoon] twee uur lang in een peeskamer vasthield. Verdachte heeft [persoon] meerdere malen met de dood bedreigd, terwijl hij een wapen in zijn hand had. Toen [persoon] niet mee wilde met hem, is verdachte boos ‘ontploft’ en heeft hij [persoon] uit woede met het pistool tegen haar voorhoofd geslagen. Hieraan heeft [persoon] een hoofdwond en een schedelfractuur overgehouden. Door op deze agressieve wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon] en haar doodsangsten bezorgd. [persoon] slaapt blijkens haar verklaring sindsdien op verschillende plekken, omdat zij bang is dat verdachte haar komt opzoeken. Ook is ze bang op straat en werkt ze niet meer op de plek waar hij haar heeft bedreigd en mishandeld.
Daarnaast heeft verdachte een pistool en munitie voorhanden gehad. Hij is daarmee over straat gegaan en heeft het wapen ook gebruikt voor intimidatie en het toepassen van geweld. Het bezit van een vuurwapen is een ernstig feit en kan tot gevaarlijke en levensbedreigende situaties kan leiden.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij spijt heeft voor wat er is gebeurd en verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 januari 2020. De reclassering oordeelt dat een agressieregulatieprobleem niet uit te sluiten is. Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat verdachte tijdens het gesprek met de reclassering nog wrok koestert tegenover [persoon] , ziet de reclassering risico’s voor recidive. Daarnaast zijn er problemen in de persoonlijke omstandigheden. Na detentie heeft verdachte geen dagbesteding meer, heeft hij geen inkomen, ontbreekt het hem aan een steunend sociaal netwerk en is het onduidelijk waar hij gaat wonen. Verdachte spreekt geen Nederlands, waardoor een interventie gericht op gedragsverandering volgens de reclassering niet eenvoudig uitvoerbaar is. Desondanks vindt de reclassering de situatie zodanig zorgelijk dat bijzondere voorwaarden aangewezen zijn. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met een meldplicht, begeleid wonen, verkrijgen van dagbesteding, het volgen van een Nederlandse taalcursus, toestemming voor overleg met de Jeugdbescherming en een contactverbod met [persoon] .
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij mee zal werken aan de bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met [persoon] .
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over. Met uitzondering van de voorwaarde dat ‘
verdachte toestemming dient te geven om te overleggen met de Jeugdbescherming en het opvolgen van aanwijzingen van de Jeugdbescherming’. De rechtbank kan deze voorwaarde niet plaatsen en ziet geen reden deze aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
De rechtbank ziet aanleiding om met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie aan te sluiten bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven van mei 2019, gelet op het feit dat verdachte het wapen in Amsterdam op straat heeft gedragen. Strafverzwarend is bovendien dat verdachte het wapen heeft gebruikt om mee te dreigen en te slaan.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, en een proeftijd van 2 jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan (een van) de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte zich binnen vijf dagen nadat hij uit detentie is ontslagen meldt bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres, te plaats] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verdachte mee dient te werken met een aanmelding voor de maatschappelijke opvang, indien verdachte niet (langer) beschikt over huisvesting, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
verdachte op geen enkele wijze enkele wijze - direct of indirect - contact heeft met aangeefster [persoon] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende:
- Verdachte een Nederlandse taalcursus volgt;
- Verdachte meewerkt aan het verkrijgen en behouden van passende dagbesteding;
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.C.J. Hamming voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 februari 2020.
[...]