ECLI:NL:RBAMS:2020:1855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/286803-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het aanwezig hebben van 7.5 kilogram cocaïne in een rugtas met vrijspraak voor andere hoeveelheden drugs

Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 7,5 kilogram cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 5 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd samen met een medeverdachte op 28 november 2019 aangehouden in een woning in [plaats 2]. Tijdens het politieonderzoek werd een rugtas met 7,5 kilogram cocaïne aangetroffen, die door de verdachte en medeverdachte op het balkon van de buren was geplaatst toen de politie aanbelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de rugtas, wat leidde tot de conclusie dat hij samen met de medeverdachte de drugs voorhanden had. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het aanwezig hebben van andere hoeveelheden drugs die in de woning waren aangetroffen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daarvan op de hoogte was.

De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 35 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had bijgedragen aan de handel in cocaïne, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De op te leggen straf was gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/286803-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het door verdachte opgegeven adres: [adres 1] te [plaats 1] ( [land] ),
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Kilinç naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 28 november 2019 in [plaats 2] samen met een ander een hoeveelheid van 9.622,52 gram cocaïne en een hoeveelheid van 430 gram hennepolie voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs die in de woning op het adres [adres 2] te [plaats 2] en in een rugtas zijn aangetroffen. Ook blijkt niet dat verdachte daarover kon beschikken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De politie heeft op 28 november 2019 onderzoek gedaan naar de woning van [adres 2] te [plaats 2] . Verbalisanten die aan de voorkant van de woning stonden, zagen door het raam twee mannen in de woning. Zij belden aan en lieten weten dat zij van de politie waren. Verbalisanten die aan de achterkant van de woning stonden, hadden zicht op het balkon van de woning en zagen op het moment dat zij hun collega’s via de portofoon hoorden aanbellen een man het balkon op komen rennen. Een andere man bleef in de opening van de balkondeur staan. De man die naar buiten was gekomen, hield een rugtas vast die hij vervolgens over de reling hing en op het balkon van de buren neerlegde. Vervolgens is deze man snel terug naar binnen gerend. De man die bij de balkondeur was blijven staan sloot de balkondeur. Even later werd de voordeur open gedaan en trof de politie in de woning verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan.
In de rugtas die op het balkon van de naastgelegen woning was gezet, zaten 7,5 blokken verpakt in donkere sokken met daarin in totaal ongeveer 7,5 kilogram cocaïne.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de woning verbleef en in de rugzak, die in de woonkamer stond, heeft gekeken. Op het moment dat hij dat deed was medeverdachte ook in de woning aanwezig (zij het op het toilet). Verdachte zag dat er vierkante witte blokken in de rugtas zaten. Hij had het vermoeden dat er drugs in de tas zaten, maar wist dit niet zeker. Toen de politie aanbelde, heeft verdachte de balkondeur open gemaakt en heeft medeverdachte de rugtas op het balkon bij de buren gegooid.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij wetenschap had (al is het maar in de zin van voorwaardelijk opzet) van de inhoud van de rugtas. Hij heeft zich samen met de medeverdachte van die rugtas willen ontdoen op het moment dat de politie voor de deur stond. Verdachte en medeverdachte zijn naar het balkon gelopen en daar heeft medeverdachte de tas buiten de woning gebracht. Zij hebben dus samen over deze drugs kunnen beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom bewezen dat verdachte de drugs die in de rugzak zaten, tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is met de raadsman eens dat niet is bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een zakje met 5,12 gram cocaïne en een pot met een hoeveelheid van 430 gram hennepolie in de woonkamer van de woning. Niet duidelijk is op welke plaats dit zakje cocaïne en de pot met hennepolie precies is gevonden en of deze verborgen waren of niet. Dit kan ook niet worden vastgesteld van het bolletje aluminium met daarin 15,4 gram cocaïne en een blok met 272 gram cocaïne die achter de wasmachine is aangetroffen. Daarom kan, ondanks dat verdachte in de woning aanwezig was, niet worden bewezen dat hij wetenschap had van deze drugs. De rechtbank zal verdachte van het voorhanden hebben van deze hoeveelheden vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage (
bijlage II) opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 28 november 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 7,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat hooguit een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend is. Als de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte ongeveer 7,5 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad en bij de strafoplegging aansluiting zoekt bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die in dat geval een uitgangspunt van 24 maanden noemen, verzoekt hij dat de helft daarvan voorwaardelijk wordt opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander ongeveer 7,5 kilogram cocaïne voorhanden gehad. Die hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en duidt er op dat deze cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof en met de verboden handel – die veel slachtoffers maakt – worden grote winsten gemaakt. Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft daaraan bijgedragen door deze drugs voorhanden te hebben.
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt genoemd dat bij het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden uitgangspunt is. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er redenen zijn om van dit uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 februari 2020. Daaruit is af te leiden dat verdachte eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar niet vanwege een soortgelijk delict. Dit strafblad geeft de rechtbank dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen dan de straf die als uitgangspunt wordt genomen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank ook geen reden om van het uitgangspunt af te wijken.
Alles overwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf wijkt af van de vordering van de officier van justitie omdat de bewezenverklaarde hoeveelheid verdovende middelen kleiner is dan waar de officier van justitie in haar eis vanuit is gegaan en ook zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten en niet bij de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24(vierentwintig)
maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2020.
[...]

1.[...]

5.[...]

[...]