ECLI:NL:RBAMS:2020:1880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
C/13/680575 / KG ZA 20-214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en zorgregeling bij gezamenlijk gezag na scheiding

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, is op 20 maart 2020 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een man en een vrouw die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun dochter, geboren op 29 september 2012. De man, wonende in Haarlem, heeft de vrouw, die recentelijk naar Heerenveen is verhuisd, aangeklaagd om haar te verbieden te verhuizen en haar te verplichten terug te verhuizen naar Amsterdam. De vrouw heeft de verhuizing zonder toestemming van de man doorgevoerd, wat leidde tot een geschil over de zorg- en contactregeling voor hun dochter. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw tekort is geschoten in haar verplichtingen om de man tijdig te informeren over haar verhuisplannen. Ondanks de argumenten van de vrouw over haar woonsituatie en de noodzaak om te verhuizen, is de rechter van mening dat de verhuizing niet in het belang van het kind is, gezien de afstand tot de vader en de impact op de omgangsregeling. De vorderingen van de man om de vrouw te verbieden te verhuizen en om het hoofdverblijf van de dochter bij hem te vestigen zijn afgewezen. Wel is de vrouw veroordeeld tot nakoming van de bestaande zorg- en contactregeling, waarbij de man de dochter om de week in het weekend bij zich heeft. De vrouw moet de dochter naar het station brengen en weer ophalen, en er is een dwangsom opgelegd voor het geval zij niet aan deze regeling voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/680575 / KG ZA 20-214 CdK/MAH
Vonnis in kort geding van 20 maart 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te Haarlem,
eiser bij dagvaarding van 5 maart 2020,
advocaat mr. S.L. Fronik te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Heerenveen,
gedaagde,
advocaat mr. A. Leibbrand te Heerhugowaard.
Partijen zullen hierna ook de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 13 maart 2020 waren partijen en hun advocaten aanwezig.
1.2.
De vrouw heeft voor alle weren een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op de grond dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd zou zijn, nu de vrouw in Heerenveen woont. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter daarop als volgt beslist. De verhuizing door de vrouw naar Heerenveen wordt vooralsnog aangemerkt als niet rechtmatig, zodat gedagvaard mocht blijven worden voor de rechtbank van haar vorige woonplaats, te weten Amsterdam. De voorzieningenrechter van deze rechtbank is dus bevoegd.
1.3.
De man heeft de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd, met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. De man heeft stukken en de vrouw een pleitnota in het geding gebracht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een korte affectieve relatie gehad, waaruit is geboren:
- [dochter], geboren 29 september 2012 te Amstelveen.
De man heeft [dochter] erkend. Na het uiteengaan van partijen hebben zij afspraken gemaakt over de omgang van de man met [dochter]. [dochter] heeft altijd haar hoofdverblijf bij de vrouw gehad.
2.2.
Partijen hebben gezamenlijk gezag ingevolge een beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2019.
2.3.
De omgang verliep niet steeds goed en er zijn enkele procedures over gevoerd. De laatste regeling, door partijen overeengekomen ter gelegenheid van een zitting van deze rechtbank op 17 september 2019 en vastgelegd in genoemde beschikking van 9 oktober 2019, houdt in:
- de man heeft [dochter] bij zich: om de week het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.30 uur,
- de man haalt haar op bij de vrouw en de vrouw haalt haar op bij de man,
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.
2.4.
Die omgangsregeling heeft enige tijd gelopen, maar is in januari 2020 door de vrouw gestaakt. In verband daarmee hebben partijen gesprekken gevoerd met [naam 1] van het Ouder Kind Team Amsterdam (OKT).
2.5.
Op 27 februari 2020 heeft de vrouw aan de man en aan [naam 1] gemaild dat zij niet naar de afspraak met het OKT op 10 maart 2020 kon komen, omdat ze ging verhuizen uit Amsterdam. Nadat de advocaat van de man bij e-mail van 28 februari 2020 tegen de verhuizing bezwaar had gemaakt, heeft de vrouw hem per e-mail van maandag 2 maart 2020 toestemming gevraagd om met [dochter] naar Heerenveen te verhuizen. Op zijn vraag waarom en wanneer ze wilde verhuizen, heeft de vrouw die dag per e-mail geantwoord:
“Want ik heb een huis nodig en nu heb ik een huis. Je weet dat Amsterdam doet lang voor dat je huis krijgt (10-15jaar).
Ik ga woensdag verhuizen.”
2.6.
Op woensdag 4 maart 2020 is de vrouw verhuisd naar een eengezins-huurwoning in Heerenveen, waar zij woont met haar nieuwe echtgenoot, hun eind 2018 geboren kind en [dochter]. [dochter] zat in Amsterdam op de basisschool en gaat volgens de vrouw sinds 9 maart 2020 in Heerenveen naar school.
2.7.
De man woont in Haarlem met zijn nieuwe echtgenote en hun twee zoontjes.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert:
- primair:
I. de vrouw te verbieden te verhuizen buiten de gemeente Amsterdam, althans de vrouw te gebieden binnen één week na dit vonnis terug te verhuizen naar de gemeente Amsterdam, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
II. de vrouw te verbieden [dochter] in te schrijven of ingeschreven te houden op een andere basisschool dan de [school] te Amsterdam op straffe van een dwangsom van € 500,- per dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
III. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorg- en contactregeling zoals vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2019, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding;
-
subsidiair:
V. indien het gevorderde onder I en II wordt afgewezen: bepaling van het hoofdverblijf van [dochter] bij de man.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De verhuizing

4.1.
Partijen oefenen sinds oktober 2019 gezamenlijk het gezag uit over de zevenjarige [dochter]. De vrouw had dus de toestemming van de man nodig om met [dochter] te verhuizen en om haar op een andere school in te schrijven. Uitgangspunt is verder dat het de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft in beginsel is toegestaan om met het kind te verhuizen om het leven na de scheiding opnieuw in te richten, tenzij de andere ouder in een onredelijke mate zou worden gehinderd om op een aanvaardbaar niveau contact met zijn kind te onderhouden. In rechtszaken over aan de rechter verzochte vervangende toestemming voor verhuizing wordt door de bodemrechter onder meer betrokken de noodzaak tot het verhuizen en de wijze waarop de vertrekkende ex-partner aan de andere ex-partner de zorg voor het kind waarborgt.
4.2.
Het is lastig dat partijen al jaren niet goed kunnen communiceren, maar het gezamenlijk gezag moet worden gerespecteerd en de vrouw moet dus over alle belangrijke zaken met betrekking tot [dochter] met de man overleggen en hem informeren. De vrouw heeft de man echter nooit verteld dat zij buiten Amsterdam naar een woning zocht en over de verhuizing heeft zij hem ten onrechte pas enkele dagen voordien terloops geïnformeerd. Voordat de vrouw zich aanmeldde voor een woning in de gemeente Heerenveen – naar haar zeggen eind januari/begin februari - had zij met de man in overleg moeten treden of het geschil hierover aan de rechtbank moeten voorleggen. Zij heeft echter zonder toestemming van de man [dochter] van school gehaald en is op stel en sprong verhuisd naar het andere eind van het land. Op al deze punten is de vrouw tekort geschoten.
4.3.
De vrouw heeft het volgende verweer gevoerd. Zij woonde in bij haar oom, maar dat was niet toegestaan en haar oom is daardoor zijn woning kwijt geraakt. De GGD in Amsterdam kon slechts tijdelijk voor noodopvang zorgen nadat zij in december 2019 de woning van haar oom in Amsterdam, waar zij sinds de bevalling van haar tweede kind eind 2018 verbleef, had moeten verlaten. Zij kon (en kan) ook niet bij familie of kennissen terecht en dreigde dus met twee kleine kinderen op straat te komen te staan. Zij heeft getracht een woning te verkrijgen of stond ingeschreven voor een woning in Alkmaar, Amsterdam en Hoofddorp, maar kon uiteindelijk alleen in Heerenveen – waar zij eerder had gewoond en ook nog ingeschreven stond – snel een woning krijgen. Zij had dus geen keus.
4.4.
Niet aannemelijk is geworden dat alleen Heerenveen een mogelijkheid zou zijn en er dus een noodzaak voor verhuizing naar Heerenveen bestaat. Ook als dat waar zou zijn – hetgeen niet met stukken is onderbouwd en door de man is betwist – is het kwalijk dat de vrouw niet (tijdig) met de man heeft overlegd. Bovendien ligt Heerenveen op ca 1,5 uur met de auto of 2,5 uur met het OV van de woonplaats van de man. Dit is aanmerkelijk verder dan de afstand Amsterdam-Haarlem en dus niet bevorderlijk voor de zorg van vader voor het kind. Ook ter zitting heeft de vrouw geen alternatieven voorgesteld of maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [dochter] en de man te verzachten en/of te compenseren.
4.5.
De vraag is vervolgens welk gevolg hieraan in deze procedure moet worden verbonden, waarbij het belang van [dochter] voorop staat volgens artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Mede gelet op het feit dat de wachttijd voor een sociale huurwoning in Amsterdam inmiddels tenminste 15 jaar is en dat de vrouw heeft verklaard dat zij in Amsterdam negen jaar ingeschreven staat, is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw niet op korte termijn een woning in of nabij Amsterdam kan krijgen. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij binnen Amsterdam op dit moment geen andere mogelijkheid heeft. Het gebod tot terugverhuizing kan dus in dit kort geding niet worden toegewezen.
4.6.
Als alternatief (de subsidiaire vordering) heeft de man voorgesteld dat [dochter] bij hem en zijn nieuwe gezin in Haarlem komt wonen; hij zal haar dan in ieder geval tot de zomervakantie elke dag naar haar school in Amsterdam brengen en weer ophalen. Hij vindt dat van groot belang voor [dochter], met wie het op school niet zo goed gaat na alle verhuizingen en wisselingen van school die zij al heeft meegemaakt. Hij stelt dat hij een prima omgang had met [dochter] totdat moeder haar opstookte om niet meer naar hem te willen en verder dat [dochter] het ook met zijn nieuwe partner goed kan vinden. De vrouw meent daarentegen dat het in het geheel niet in het belang van [dochter] is om bij haar vader te gaan wonen, omdat zij altijd bij de vrouw heeft gewoond en omdat hij haar te streng straft; het OKT heeft volgens haar niet voor niets een melding bij Veilig Thuis gedaan. De man heeft daar tegenin gebracht dat hij een betrokken vader is, dat hij in december 2019 op verzoek van de vrouw [dochter] zelfs nog enkele weken bij zich heeft gehad toen de vrouw geen huis had, dat dat prima ging en dat hij met het OKT afspraken over wat minder streng straffen heeft gemaakt, zoals de vrouw weet.
4.7.
Met de man ziet de voorzieningenrechter als voordeel van zijn voorstel dat [dochter] op haar oude school in Amsterdam zou kunnen blijven/terugkeren, met haar bekende vriendjes en vriendinnetjes. Het is echter op dit moment waarschijnlijk een te grote overgang voor [dochter] om naar haar vader te verhuizen. Zij heeft altijd bij moeder gewoond. Zij kent het gezin van vader, maar heeft er – afgezien misschien van vakanties – nooit langer dan een weekend per twee weken verbleven. Daar komt bij dat het voor een kind van zeven een grote belasting is om elke dag van Haarlem naar de school in Amsterdam en terug te reizen. Voor haar sociale leven is het ook verre van ideaal; van spelen na school met klasgenootjes zal immers niet veel terecht komen, aangezien die naar verwachting (wel) in de buurt van de school wonen. De beslissing om het hoofdverblijf naar vader te verplaatsen is al met al een ingrijpende stap die, zeker nu partijen het over zoveel zaken niet eens zijn (zie 4.6), nader onderzoek door de bodemrechter vergt.
4.8.
De conclusie is dat, ondanks hetgeen in 4.2 en 4.4 is overwogen, de vorderingen I, II en V niet zullen worden toegewezen.
De zorgregeling
4.9.
Vordering III zal wel worden toegewezen. Het is treurig dat er nu wederom een vonnis nodig is om de vrouw tot nakoming van de zorgregeling te bewegen. Van omstandigheden die maken dat het belang van [dochter] zich tegen verdere omgang zou verzetten is niet gebleken. Zoals ter zitting besproken, is het niet aan een kind van zeven om te beslissen of zij al dan niet naar vader gaat. Ook het tussen partijen bestaande verschil van inzicht over de opvoeding - met name de wat strengere opvoedstijl van vader - is geen reden om [dochter] bij vader weg te houden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de man zich houdt aan de afspraken die hij daarover met het OKT heeft gemaakt. De voorzieningenrechter verwacht van de vrouw dat zij vanaf nu ruimhartig meewerkt aan de nakoming van de zorgregeling en dat zij [dochter] de komende week positief voorbereidt op de hervatting van de omgang op vrijdag 27 maart 2020. Van de vrouw kan ook worden gevergd dat zij [dochter] brengt naar en haalt van het treinstation Amsterdam-Zuid, waar de intercitytrein vanuit Heerenveen komt. Zij is immers degeen die de vergroting van de afstand heeft bewerkstelligd en zij zal dat op deze wijze moeten compenseren.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding ambtshalve te overwegen dat bovenstaande zorgregeling op dit moment uitvoerbaar is gelet op de richtlijnen die het RIVM in verband met het Coronavirus heeft uitgevaardigd. Er bestaat in Nederland nu niet een algemeen reisverbod, wel dient vanzelfsprekend te worden voldaan aan die richtlijnen, mochten die wijzigen (zie
https://lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Preventie).
4.11.
Gezien de voorgeschiedenis is als stok achter de deur een dwangsom nodig. Deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals vermeld in de beslissing.
4.12.
Er is geen reden om af te wijken van de regel dat de proceskosten tussen partijen die een relatie hebben gehad worden verrekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de volgende zorg- en contactregeling:
- de man heeft [dochter] bij zich: om de week het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.30 uur, te beginnen op vrijdag 27 maart 2020,
- de vrouw brengt haar naar station Amsterdam-Zuid en haalt haar daar weer op, de man haalt en brengt [dochter] op deze tijden bij het zelfde station,
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een dwangsom van € 100,- per dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verrekent de kosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.
Type: MAH
coll: MV