ECLI:NL:RBAMS:2020:190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
C/13/676951 / KG ZA 19-1283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot betaling van achterstallige gebruiksvergoeding in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde, met als doel de tenuitvoerlegging van een eerdere veroordeling tot betaling van achterstallige gebruiksvergoeding te schorsen. De zaak is ontstaan uit een geschil over de huur van een woning die gedaagde aan de ouders van eisers ter beschikking had gesteld. Gedaagde vorderde betaling van achterstallige gebruiksvergoeding en ontruiming van de woning, waarop de kantonrechter in een eerder vonnis heeft beslist. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderen nu schorsing van de tenuitvoerlegging totdat het hoger beroep is beslist.

Tijdens de zitting op 13 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers stelden dat zij de gebruiksvergoeding voor de maanden juli tot en met oktober 2019 contant hebben betaald, terwijl gedaagde dit ontkende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers een groot belang hebben bij het voorleggen van hun argumenten aan de hoger beroepsrechter, voordat zij gedwongen worden tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding moet worden geschorst, omdat gedaagde geen belang heeft gesteld bij onmiddellijke tenuitvoerlegging.

De voorzieningenrechter heeft gedaagde tevens veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.383,01. Dit vonnis is uitgesproken door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, op 20 januari 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/676951 / KG ZA 19-1283 HH/EB
Vonnis in kort geding van 20 januari 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] (in de dagvaarding per abuis [naam] genoemd),

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 30 december 2019,
advocaat mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam,
tegen
[gedaagde](in de dagvaarding per abuis [naam] genoemd),
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.E.C.A. Vlasman te Eemnes.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 13 januari 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend. [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun eis verminderd als na te melden. Vonnis is bepaald op vandaag.
Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig. Aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] was als informant aanwezig [informant] (hierna [informant] ), van wie ook een schriftelijke verklaring is overgelegd.

2.De feiten

2.1.
In 2018 heeft [gedaagde] de door hem gehuurde woning aan de [adres] te [plaats] tijdelijk ter beschikking gesteld aan de ouders van [eiser 1] en [eiser 2] . Zij betaalden daarvoor een gebruiksvergoeding van € 1.078,80 per maand. De ouders hebben de woning overeenkomstig de gemaakte afspraken verlaten, maar vanaf dat moment hebben [eiser 1] en [eiser 2] de woning in gebruik genomen of gehouden.
2.2.
[gedaagde] is op 14 oktober 2019 een procedure gestart bij de kantonrechter van deze rechtbank, waarin hij heeft gevorderd [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van € 4.315,20 aan achterstallige gebruiksvergoeding, ontruiming van de woning binnen drie dagen en betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.078,80 per maand zolang ze de woning niet hebben ontruimd. Op de zitting van 28 oktober 2019 hebben [eiser 1] en [eiser 2] laten weten verweer te willen voeren tegen de vordering. De kantonrechter heeft de behandeling van de zaak verwezen naar een nader te bepalen zitting, waarvoor partijen zouden worden opgeroepen.
2.3.
De kantonrechter heeft partijen opgeroepen voor de zitting van 28 november 2019. [eiser 1] en [eiser 2] zijn op die zitting niet verschenen. Bij kort geding vonnis van 5 december 2019 heeft de kantonrechter de vorderingen van [gedaagde] toegewezen. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze laatste beslissing is niet door de kantonrechter gemotiveerd.
2.4.
[gedaagde] heeft het vonnis aan [eiser 1] en [eiser 2] laten betekenen, op
9 december 2019 op het adres van de woning en op 11 december 2019 zekerheidshalve ook openbaar.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben – middels een spoed appel procedure – hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
2.6.
[informant] (de informant) heeft in een ongedateerd schriftelijk stuk verklaard namens [eiser 1] en [eiser 2] de huur voor de maanden juli tot en met oktober 2019 (telkens € 1.100,00) contant te hebben betaald als volgt:
  • op 1 juli 2019 aan [gedaagde] , op het parkeerterrein aan de [straat] ;
  • op 30 juli, 12 september en 8 oktober 2019 telkens aan een medewerker/familielid van [gedaagde] in de buurt van de toko aan het [straat] die door [gedaagde] wordt geëxploiteerd.
2.7.
Op 26 november 2019 heeft [zoon gedaagde] (de zoon van [gedaagde] ) verklaard (i) werkzaam te zijn in [bedrijf] en (2) dat [eiser 2] noch [eiser 1] in de periode vanaf juli 2019 enige huurbetaling in de toko heeft voldaan. In een e-mail van 8 januari 2020 heeft hij daaraan toegevoegd dat hij van 22 juli tot 2 augustus 2019 op vakantie was.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen, kort gezegd, de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de achterstallige gebruiksvergoeding, zoals opgenomen in het vonnis van de kantonrechter van 5 december 2019, op te schorten totdat in hoger beroep is beslist, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Zij hebben hun vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de ontruimingsveroordeling ingetrokken. Zij stellen de woning in november 2019 te hebben ontruimd en hebben tijdens een schorsing van de zitting in dit kort geding een sleutelbos aan [gedaagde] overhandigd.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooraf wordt opgemerkt dat het opmerkelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] de sleutels van de woning niet al in november 2019 aan [gedaagde] hebben afgegeven. Dat had gekund op een manier waarbij [gedaagde] niet de mogelijkheid zou hebben de ontvangst van de sleutels te betwisten, bijvoorbeeld door tussenkomst van een advocaat of aangetekende verzending met bevestiging van ontvangst. Dit kan echter geen rol spelen in de beoordeling, ook niet in de proceskostenveroordeling, omdat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de ontruimingsvordering niet is gehandhaafd.
4.2.
Over de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding over de maanden juli tot en met oktober 2019 geldt allereerst dat het toepasselijke toetsingskader niet langer dat van het arrest Ritzen/Hoekstra is. In zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft de Hoge Raad dat criterium verlaten en het hierna vermelde toetsingskader vastgesteld.
4.3.
In zijn algemeenheid kan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer worden gelegd, nog voordat in hoger beroep is beslist. Het vonnis van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder motivering van die beslissing. In dat geval kan van het hiervoor genoemde uitgangspunt – volgens de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 20 december 2019 – worden afgeweken als het belang van de veroordeelde bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkreeg bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
In dit geval berust de beslissing van de kantonrechter niet op een partijdebat. Weliswaar is de zaak formeel op tegenspraak gevoerd, maar bij de voortzetting van de behandeling zijn [eiser 1] en [eiser 2] niet verschenen, naar hun zeggen omdat de oproeping hen niet heeft bereikt. Zij vermoeden dat [gedaagde] post uit hun brievenbus heeft verwijderd. De verhouding tussen partijen is zodanig verstoord geraakt dat [eiser 1] een contactverbod met [gedaagde] heeft gekregen na een incident tussen hen tweeën waarbij inzet van de politie nodig was. [gedaagde] ontkent post uit de brievenbus te hebben verwijderd, maar gelet op de geschetste achtergrond en het feit dat hij beschikt over een sleutel van de brievenbus kan die mogelijkheid niet worden uitgesloten. In ieder geval hebben [eiser 1] en [eiser 2] de moeite genomen om naar de incassozitting bij de kantonrechter te komen en er is geen reden om aan te nemen dat zij bij de voortgezette behandeling niet zouden zijn verschenen als zij daarvan op de hoogte zouden zijn geweest. Integendeel, zij hebben overtuigend uiting gegeven aan hun wens de zaak aan een rechter te willen voorleggen. Voorshands wordt er dan ook van uitgegaan dat de oproeping hen niet heeft bereikt en dat hun niet-verschijnen hun niet kan worden aangerekend.
4.5.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij de gebruiksvergoeding voor de maanden juli tot en met oktober 2019 hebben voldaan. Contant, omdat [gedaagde] de betalingen niet (langer) via de bank wilden laten lopen. Zij verwijzen daarbij naar de verklaring van [informant] . Vanwege het aan [eiser 1] opgelegde contactverbod is [informant] in zijn plaats gegaan. [gedaagde] heeft in zijn pleitnota het standpunt ingenomen [informant] niet te kennen en hem nooit te hebben ontmoet.
4.6.
[informant] was op de zitting aanwezig en heeft zijn verklaring daar herhaald en toegespitst. Hij stelt het geld één keer te hebben gegeven aan [gedaagde] zelf, één keer aan diens zoon (die hij stelt te kennen) en twee keer aan een medewerker in de toko. De contante betalingen werden volgens hem door [eiser 1] telefonisch bevestigd aan [gedaagde] , omdat die geen kwitanties wilde geven. Bij het afleggen van zijn verklaring was [informant] consistent en maakte hij een geloofwaardige indruk. Een vraag over het tijdstip waarop hij bij de toko langs was geweest, kon hij bijvoorbeeld vlot beantwoorden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben aan de verklaring van [informant] toegevoegd dat zij videomateriaal kunnen tonen waarop te zien is dat [gedaagde] en [informant] met elkaar in gesprek zijn. De reactie van [gedaagde] was dat hij [informant] wel eerder heeft gezien, maar zijn naam niet kende. De zoon van [gedaagde] was niet op de zitting aanwezig om zijn verklaring toe te lichten en vragen te beantwoorden. Bovendien laten de verklaringen van [gedaagde] en zijn zoon ruimte voor de mogelijkheid dat aan anderen dan henzelf is betaald.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser 1] en [eiser 2] er een groot belang bij hebben hun argumenten aan de hoger beroepsrechter voor te leggen voordat zij tot betaling van het voor hen aanzienlijke bedrag van ruim € 4.300,00 worden gedwongen. Dit hoger beroep zal nu het een spoedappel betreft naar verwachting binnen een te overziene tijd zijn afgerond. Daartegenover heeft [gedaagde] in het geheel niet gesteld welk belang hij heeft bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van dat bedrag vóór in hoger beroep is beslist. Dit alles geeft aanleiding om de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding over de maanden juli tot en met oktober 2019 te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de tenuitvoerlegging van de gebruiksvergoeding over de maanden vanaf november 2019, tot betaling waarvan de kantonrechter [eiser 1] en [eiser 2] ook heeft veroordeeld, in dit kort geding niet door hen aan de orde is gesteld.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.383,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de in het vonnis van 5 december 2019 door de kantonrechter uitgesproken hoofdelijke veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] tot betaling aan [gedaagde] van € 4.315,20 aan achterstallige gebruiksvergoeding van juli tot en met oktober 2019 en de wettelijke rente daarover, totdat op het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep zal zijn beslist,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.383,01,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: eB