In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde, met als doel de tenuitvoerlegging van een eerdere veroordeling tot betaling van achterstallige gebruiksvergoeding te schorsen. De zaak is ontstaan uit een geschil over de huur van een woning die gedaagde aan de ouders van eisers ter beschikking had gesteld. Gedaagde vorderde betaling van achterstallige gebruiksvergoeding en ontruiming van de woning, waarop de kantonrechter in een eerder vonnis heeft beslist. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderen nu schorsing van de tenuitvoerlegging totdat het hoger beroep is beslist.
Tijdens de zitting op 13 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers stelden dat zij de gebruiksvergoeding voor de maanden juli tot en met oktober 2019 contant hebben betaald, terwijl gedaagde dit ontkende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers een groot belang hebben bij het voorleggen van hun argumenten aan de hoger beroepsrechter, voordat zij gedwongen worden tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding moet worden geschorst, omdat gedaagde geen belang heeft gesteld bij onmiddellijke tenuitvoerlegging.
De voorzieningenrechter heeft gedaagde tevens veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.383,01. Dit vonnis is uitgesproken door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, op 20 januari 2020.