ECLI:NL:RBAMS:2020:1989
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een vordering wegens onvoldoende onderbouwing en ambtshalve toetsing
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ANWB B.V. als eisende partij en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij had bij dagvaarding van 12 oktober 2019 gevorderd dat de gedaagde partij zou worden veroordeeld tot betaling van € 45,00 aan hoofdsom, met nevenvorderingen. De gedaagde partij heeft echter niet tijdig geantwoord op de dagvaarding, waardoor verstek is verleend.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op grond van onvoldoende onderbouwing. De dagvaarding voldeed niet aan de eisen van artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de eisende partij niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten en stukken had aangevoerd. De kantonrechter merkte op dat de eisende partij slechts had gesteld dat de gedaagde partij op basis van een tussen hen gesloten overeenkomst gehouden was om de factuur te voldoen, maar dat er geen bewijs was overgelegd van de totstandkoming van deze overeenkomst of de toepasselijke algemene voorwaarden.
De kantonrechter benadrukte dat voor een goede beoordeling van de vordering alle relevante feiten en stukken moeten worden overgelegd, en dat de eisende partij hierin tekort was geschoten. Hierdoor kon de kantonrechter niet ambtshalve beoordelen of de vordering terecht was en of er sprake was van onredelijk bezwarende bedingen. De vordering werd dan ook afgewezen en de eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij tot op heden op nihil werden begroot.