ECLI:NL:RBAMS:2020:2059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751772-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, Overleveringswet

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De officier van justitie was ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB was uitgevaardigd op 19 juni 2019 en dat het betrekking had op een vrijheidsstraf van vijf jaren, waarvan nog drie jaren en één maand moesten worden uitgezeten. De opgeëiste persoon had de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en was niet in persoon verschenen bij de behandeling van de zaak in Frankrijk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de juiste personalia had opgegeven. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat aan de eisen van effectieve rechtsbescherming was voldaan, zoals gesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat artikel 6, tweede lid, OLW de overlevering verbiedt indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op grond van artikel 6, tweede lid, OLW, omdat de opgeëiste persoon de mogelijkheid moet hebben om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het vonnis dat in zijn afwezigheid is gewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd en dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751772-19
RK nummer: 19/5162
Datum uitspraak: 3 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2019 door de
Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy(Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid officier van justitie

De rechtbank stelt vast dat het EAB is uitgevaardigd door de
Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy(Frankrijk). Aan het EAB ligt een vonnis van de correctionele rechtbank van Nancy van 7 november 2018 ten grondslag.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de eisen die het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in zijn arrest van 12 december 2019 (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) stelt aan de effectieve rechtsbescherming in geval van het uitvaardigen van een EAB door een niet rechterlijke instantie. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank van Nancy van 7 november 2018 (referentie: nr. parket: 14072000203 en nr. vonnis: 28JIRS/18).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren en één maand. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie; en
handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
In het EAB is in onderdeel d) onder 3.4 het volgende opgenomen:

De betrokken persoon heeft de betekenis (de rechtbank begrijpt betekening) van de beslissing niet persoonlijk ontvangen maar-
  • hij zal die onmiddellijk ontvangen na de overhandiging (de rechtbank begrijpt: overlevering) en
  • wanneer hij die ontvangen zal hebben, zal hij duidelijk over zijn recht op een nieuwe procedure van oordeel of van een procedure van beroep ingelicht worden waaraan de betrokken persoon het recht heeft deel te nemen en die het hem mogelijk maakt om de zaak betreffende de grond opnieuw te onderzoeken, rekening houdende met nieuwe bewijzen, en tot een nietigverklaring van de eerste beslissing kan leiden en
  • hij zal ingelicht worden over de termijn waarin hij een nieuwe procedure van oordeel of procedure van beroep moet aanvragen na 10 dagen.”
De uitvaardigende autoriteit heeft in een emailbericht naar aanleiding van een vraag van het IRC het volgende geantwoord:
“Mr. [opgeëiste persoon] wasn’t represented by a lawyer before the court. Since he didn’t have official notification yet, as soon as he will have official notification, it will be possible for him to ask – during 10 days – for an appeal. (…)”.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat – anders dan de uitvaardigende autoriteit heeft gesteld – het vonnis al aan de opgeëiste persoon is betekend. De opgeëiste persoon heeft een brief van 3 mei 2019 overgelegd van het ministerie van justitie in Frankrijk, in het Frans en met vertaling in het Nederlands, waarin als kenmerk het nummer van het parket en het nummer van het vonnis zijn vermeld, met daaraan gehecht een betekening, gedateerd op 24 april 2019. Volgens de opgeëiste persoon heeft hij na ontvangst van deze betekening geen hoger beroep ingesteld en is het vonnis gelet daarop onherroepelijk.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft daarop contact gehad met de uitvaardigende justitiële autoriteit en die heeft te kennen gegeven dat het vonnis inderdaad door een andere afdeling is betekend. Dat betekent volgens de officier van justitie dat niet gegarandeerd kan worden dat de opgeëiste persoon na overlevering recht heeft op verzet of hoger beroep.
Oordeel rechtbank
Nu gelet op het vorenstaande sprake is van een onherroepelijk vonnis betekent dit dat artikel 6, tweede lid, OLW – dat bepaalt dat de overlevering ter tenuitvoerlegging van een aan een Nederlander bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf niet wordt toegestaan – van toepassing is.
De overlevering kan echter alleen worden geweigerd als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk deze straf in Nederland zal ondergaan. Dat is het geval. In dit kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in haar uitspraak van 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7754), in het bijzonder in overweging 6.3.11, heeft overwogen.
De rechtbank zal daarom de overlevering uitsluitend op grond van artikel 6, tweede lid, OLW weigeren.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 6 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy(Frankrijk) onder verwijzing naar overweging 6.3.11 van de uitspraak van 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7754).
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.