Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 10 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990 en gedetineerd in Nederland, had afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse. Tijdens de zitting op 3 maart 2020 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om de zaak zorgvuldig te kunnen behandelen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB, uitgevaardigd op 17 december 2019 door de District Court of Lublin, verzoekt om de overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en negen maanden, opgelegd bij een vonnis van de Provinciale Rechtbank van Chelm. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling die tot het vonnis leidde.
De verdediging heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in Polen een beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de raadsman zijn standpunt niet heeft onderbouwd en dat er geen strijdigheid met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie is aangetoond. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.