ECLI:NL:RBAMS:2020:2060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751016-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen en detentieomstandigheden in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 10 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990 en gedetineerd in Nederland, had afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse. Tijdens de zitting op 3 maart 2020 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om de zaak zorgvuldig te kunnen behandelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB, uitgevaardigd op 17 december 2019 door de District Court of Lublin, verzoekt om de overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en negen maanden, opgelegd bij een vonnis van de Provinciale Rechtbank van Chelm. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling die tot het vonnis leidde.

De verdediging heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in Polen een beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de raadsman zijn standpunt niet heeft onderbouwd en dat er geen strijdigheid met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie is aangetoond. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751016-20
RK nummer: 20/194
Datum uitspraak: 17 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2019 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboortelplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft op 18 februari 2020 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the Provincial Court of Chelmvan 14 maart 2012, referentienummer VII K 27/10. De opgeëiste persoon is bij dit vonnis veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en negen maanden. Bij beslissing van 21 januari 2015 van de
Provincial Court of Chelmis de tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en negen maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zes maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse justitiële autoriteiten over de beslissing tot tenuitvoerlegging van 21 januari 2015. Het is niet duidelijk waarom de tenuitvoerlegging is gelast. De opgeëiste persoon is bij die zitting niet aanwezig geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 14 maart 2012 heeft geleid. Mede gelet op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing kan zijn ten aanzien van de beslissing waarbij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is gelast, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) heeft in een uitspraak van 22 december 2017 C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026, Ardic) bepaald dat beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ vallen, voor zover noch de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf is gewijzigd. Van een dergelijke wijziging van de aanvankelijk uitgesproken straf is in deze zaak niet gebleken. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feit I
medeplegen van mishandeling;
Ten aanzien van feit II
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen aan de overlevering in de weg staan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de raadsman niet aannemelijk heeft gemaakt dat er reden is voor zorg over de detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de raadsman zijn standpunt niet heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.