Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 januari 2020 en betreft een EAB dat op 29 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van mensenhandel en het uitbuiten van slachtoffers in de prostitutie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn in het EAB gespecificeerd.
Tijdens de zitting op 3 maart 2020 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogd dat de feiten onvoldoende zijn omschreven, terwijl de officier van justitie stelde dat de beschrijving in het EAB voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het EAB aan de vereisten van de Overleveringswet voldoet en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in aanmerking genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft met succes betoogd dat de overlevering aan de Belgische autoriteiten noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling, gezien het feit dat de slachtoffers in België zijn geprostitueerd en het bewijs zich daar bevindt. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.