ECLI:NL:RBAMS:2020:2094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
CV Expl 19-17057
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid kentekenhouder bij treintje rijden in parkeergarage

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands B.V. (hierna: Q-Park) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens het onrechtmatig verlaten van een parkeergarage door middel van 'treintje rijden'. Op 29 november 2018 parkeerde [gedaagde] een auto met kenteken [kenteken] in de parkeergarage Amsterdamse Poort P23. De auto is omstreeks 15.32 uur de parkeergarage verlaten zonder te betalen, wat is vastgelegd door camera's in de garage. Q-Park heeft [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 340,50, bestaande uit een boete voor het 'treintje rijden' en incassokosten. [gedaagde] heeft betwist dat zij de bestuurder was op het moment van het verlaten van de garage en heeft aangevoerd dat een kennis van haar in de auto reed.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de kentekenhouder niet noodzakelijkerwijs de bestuurder hoeft te zijn, maar dat het vermoeden bestaat dat de kentekenhouder ook de bestuurder was. [gedaagde] heeft niet voldoende bewijs geleverd om dit vermoeden te weerleggen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zonder gebruik te maken van een geldig betaalbewijs de parkeergarage heeft verlaten, wat in strijd is met de algemene voorwaarden van Q-Park. De kantonrechter heeft de boete van € 300,00 voor het 'treintje rijden' toewijsbaar geacht, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van Q-Park is in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een deel van de gevorderde bedragen die niet voldoende waren onderbouwd.

Het vonnis is uitgesproken door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, op 18 februari 2020. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van in totaal € 313,50 aan hoofdsom, vermeerderd met rente, en € 47,02 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsook de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7957934 CV EXPL 19-17057
vonnis van: 18 februari 2020
fno.: 44423

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Q-Park Operations Netherlands B.V.

gevestigd te Maastricht
eiseres
nader te noemen: Q-Park
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel
t e g e n

[gedaagde]

wonende te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 22 juli 2019 met producties;
  • antwoord;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties en beeldmateriaal (DVD);
  • dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1
Q-Park is exploitant van onder meer de parkeergarage Amsterdamse Poort P23 in Amsterdam (hierna: de parkeergarage).
1.2
Door het binnenrijden en vervolgens het accepteren van het parkeerkaartje wordt een parkeerovereenkomst aangegaan.
1.3
Q-Park hanteert Algemene Voorwaarden Parkeren. Daarin is, voor zover van belang, bepaald:
“5.9 De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan.
De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (…), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,-”.
6.4
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
(…)
1.4
Op 29 november 2018 is de auto met kenteken [kenteken] , waarvan [gedaagde] kentekenhouder is, geparkeerd in de parkeergarage.
1.5
Op voornoemde datum omstreeks 15.32 uur is de auto de parkeergarage op onrechtmatige wijze en zonder te betalen uitgereden middels het zogenaamde “treintje rijden” (zie 1.3). Eén en ander is vastgelegd door één van de in de parkeergarage aanwezige camera’s.
1.6
Bij brief van 21 december 2018 heeft de gemachtigde van Q-Park [gedaagde] gesommeerd het totaalbedrag van € 340,50 te betalen binnen 16 dagen vanaf de dag nadat deze brief bij hem is bezorgd, met de mededeling dat zij bij het uitblijven van betaling de incassokosten ad € 51,08 verschuldigd is.
1.7
Bij e-mail van 29 december 2018 heeft [gedaagde] geschreven: “De chauffeur voor mij was een kennis en ik mocht achter haar aan eruit rijden.”

vordering

2. Q-Park vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 340,50 aan hoofdsom;
b. € 51,08 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. rente over € 340,50 vanaf primair 28 november 2018, subsidiair de verzuimdatum en meer subsidiair een door de kantonrechter vast te stellen datum;
d. de proceskosten.
3. Q-Park stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan treintje rijden en dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de verbintenis die voortvloeit uit de tot stand gekomen overeenkomst. Subsidiair stelt Q-Park dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze en zonder te betalen de parkeergarage heeft verlaten. [gedaagde] is kentekenhouder van de auto en uit dien hoofde aansprakelijk voor deze gedraging, aldus Q-Park. [gedaagde] is gehouden de in de algemene voorwaarden opgenomen boete van € 40,50 en de schadevergoeding van € 300,00 aan Q-Park te voldoen.

verweer

4. [gedaagde] heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij niet in de auto heeft gereden op 29 november 2018 rond 15.32 uur, aangezien zij aan het werk zou zijn geweest. Er zijn meerdere personen die gebruik maken van haar auto tijdens haar werkuren. Zij erkent dat het kenteken [kenteken] op haar naam staat, maar voert aan dat mevrouw [naam] op 29 november 2018 in haar auto heeft gereden op het moment van het treintje rijden.

beoordeling

5. De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of tussen [gedaagde] en Q-Park een overeenkomst tot stand is gekomen.
6. [gedaagde] betwist niet dat de bestuurder van de betreffende auto, waarvan zij op 29 november 2018 kentekenhouder was, gebruik heeft gemaakt van de parkeergarage. Ook heeft zij niet betwist dat de bestuurder van haar auto de parkeergarage is uitgereden zonder te betalen, door middel van “treintje rijden”.
7. De kantonrechter overweegt dat de kentekenhouder van de auto niet noodzakelijkerwijs ook de bestuurder hoeft te zijn geweest. Uit een registratie in het kentekenregister kan echter wel het vermoeden worden afgeleid dat de kentekenhouder ook de bestuurder van de auto is. Het ligt in dat geval op de weg van de kentekenhouder om dat vermoeden te weerleggen.
8. [gedaagde] kan in dit verband niet volstaan met het noemen van de naam [naam] en haar adres [adres] [postcode] [plaats] (hierna: [naam] ), alsmede een handgeschreven verklaring waarvan zij stelt dat die van [naam] is. Immers, na de toelichting van Q-Park, waarin deze gemotiveerd de authenticiteit van de verklaring betwist, heeft [gedaagde] herhaald dat zij niet de bestuurder van de auto was, maar daarmee heeft zij het standpunt van Q-Park niet weerlegd. Bovendien heeft [gedaagde] [naam] in een eerder stadium nooit genoemd, terwijl zij wel in een e-mail van 29 december 2018 aan Q-Park erkent bestuurder van de auto te zijn geweest. Zij betwist overigens ook niet dat zij deze e-mail heeft gestuurd. Ook heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat zij zelf die dag niet in de parkeergarage is geweest. Het enkel benoemen dat zij tot half 6 aan het werk was volstaat niet.
9. De kantonrechter stelt vast dat artikel 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden zien op de situatie dat iemand zonder gebruikmaking van een geldig betaalbewijs de parkeergarage verlaat. Daarvan is in dit geval sprake. Vast staat dat [gedaagde] geen geldig betaalbewijs heeft gebruikt bij het verlaten van de parkeergarage waar dit wel had gemoeten. Nu [gedaagde] dit niet meer heeft weerlegd, is zij in beginsel de boetes verschuldigd die daaraan in de algemene voorwaarden zijn gekoppeld.
10. Voor wat betreft de gevorderde boetes van totaal € 340,50 (€ 300,00 en drie maal € 13,50 dagtarief) geldt het volgende:
11. [gedaagde] is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
12. Op grond van de artikelen 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] aan Q-Park een boete van maximaal € 300,00 per keer “treintje rijden” verschuldigd en tevens een boete van 3 maal het dagtarief van de parkeerfaciliteit wegens het uitrijden zonder gebruikmaking van de uitrijkaart. Deze bedingen zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze de boete niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35). Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1 – 3.7.3).
13. Q-Park heeft - kort gezegd - als standpunt naar voren gebracht dat het beding niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Het beding beoogt volgens Q-Park primair “treintje rijden” te voorkomen. Het “treintje te rijden” leidt volgens Q-Park tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeergarage. Zo kunnen slagbomen op hol slaan en doorslaan naar de andere zijde van de uit/inrit waardoor een aldaar aanwezige personenauto geraakt kan worden.
Gevaarzetting kan ook ontstaan uit aanrijdingen met voetgangers en fietsers bij de uitgang van de parkeergarage, nu deze immers verwachten dat achter ieder voertuig de slagboom sluit. “Treintje rijden” veroorzaakt bovendien kopieergedrag. Het aantal “treintje rijders” neemt toe en de boetes zijn mede bedoeld om kopieergedrag tegen te gaan. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat de verschuldigde bedragen hoog genoeg zijn. Er is geen ander middel om “treintje rijden” tegen te gaan dat even effectief is als een boetebeding.
Voorts lijdt Q-Park schade doordat zij heeft moeten investeren in dure camerasystemen voor scherpe detectie van het “treintje rijden” en heeft zij registratiesystemen moeten aanschaffen. Deze registratiesystemen en de software dienen onderhouden te worden en van updates te worden voorzien. Voorts dienen de videobeelden te worden bestudeerd en moeten alle gegevens verwerkt worden. Aan de hand van het voertuig en kenteken dient een onderzoek te worden ingesteld bij het kentekenregister ten aanzien van de persoonsgegevens behorende bij het betreffende voertuig, waarvoor een advocaat is vereist. Tot slot lijdt Q-Park omzetverlies omdat zij parkeergelden misloopt. [gedaagde] maakt immers bij het “treintje tijden” geen gebruik van een uitrijkaart, zodat de parkeerplek van [gedaagde] in het systeem als bezet geregistreerd blijft, terwijl deze anders opnieuw verhuurd had kunnen worden.
14. De kantonrechter is van oordeel dat de door Q-Park bedongen boete van € 300,00, gelet op hetgeen door Q-Park is gesteld over de beoogde preventieve werking daarvan, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage, het feit dat [gedaagde] , of zij nu betaald heeft of niet, er bewust voor heeft gekozen de parkeergarage op deze ongebruikelijke en ongewenste wijze te verlaten, en op de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade, niet oneerlijk is in de zin van de Richtlijn 93/13.
15. De door Q-Park gevorderde boete, tot een bedrag van € 300,00 voor het “treintje rijden” door [gedaagde] , is daarom toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente daarover is, gelet op het verzuim, eveneens toewijsbaar.
16. Q-Park heeft onvoldoende toegelicht waarom zij in het onderhavige geval meer dan eenmaal het maximumdagtarief heeft gevorderd. Dat betekent dat een bedrag overeenkomend met eenmaal dat tarief (€ 13,50), in plaats van de gevorderde € 40,50, wordt toegewezen en het meerdere wordt afgewezen. De gevorderde wettelijke rente daarover is, gelet op het verzuim, eveneens toewijsbaar.
17. [gedaagde] heeft Q-Park genoodzaakt tot het treffen van incassomaatregelen. Gelet op de bij de dagvaarding overgelegde aanmaning als bedoeld in artikel 6:69 lid 6 BW van 21 december 2018 wordt een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toegewezen.
18. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Q-Park van:
- € 313,50 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de voldoening;
- € 47,02 aan buitengerechtelijke incassokosten;
exploot € 85,14
salaris € 72,00
griffierecht € 121,00
-------------------
totaal € 278,14
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 18,00 aan nasalaris, alsmede tot betaling van een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.