ECLI:NL:RBAMS:2020:2113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1481
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang in het kader van de Wet maatschappelijke opvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die niet in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). De verzoekster, een Eritrese vrouw, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin haar aanvraag voor gezinsopvang werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld via een Skype-zitting vanwege de coronamaatregelen, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar verzoekster zelf niet.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De verzoekster had in het verleden opvang ontvangen, maar haar aanvraag voor 24-uursopvang werd afgewezen omdat zij als alleenstaande werd aangemerkt en niet voldoende zelfredzaam zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente voldoende had gemotiveerd dat verzoekster geen recht had op maatschappelijke opvang, aangezien zij niet feitelijk dakloos was en er geen sprake was van beperkte zelfredzaamheid op meerdere leefgebieden.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de gemeente niet verplicht was om verzoekster huisvesting te bieden waar zij met haar dochter kon verblijven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen voor hun eigen huisvesting en de voorwaarden waaronder maatschappelijke opvang kan worden verkregen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1481

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2020. Gemachtigden van verzoekster en verweerder zijn gehoord via Skype. Verzoekster zelf heeft aan het skype-gesprek niet deelgenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster heeft de Eritrese nationaliteit. Zij is op 18 mei 2006 getrouwd met een man met de Nederlandse nationaliteit. Op 30 juli 2006 hebben zij samen een dochter gekregen, [de persoon 1] . [de persoon 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. De toenmalige echtgenoot van verzoekster woont in [woonplaats] . In 2011 heeft hij [de persoon 1] laten overkomen uit Eritrea. In 2016 is verzoekster naar Nederland gegaan om zich in [woonplaats] bij haar toenmalige echtgenoot en [de persoon 1] te voegen. Omdat het huwelijk geen stand hield, is verzoekster in juli 2017 vertrokken uit de echtelijke woning. Op 19 juni 2019 is de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is bepaald dat het huis de vader toekomt en [de persoon 1] aan verzoekster.
2.2.
In februari 2018 heeft verzoekster verblijfsrecht gekregen. Vanaf oktober 2018 heeft verweerder aan verzoekster voor de duur van één jaar opvang geboden in het passantenpension. Na oktober 2019 is deze opvang eenmaal voor de duur van drie maanden en tweemaal voor de duur van een maand verlengd.
2.3
Op 29 oktober 2019 heeft verzoekster een aanvraag gedaan om gezinsopvang, zodat [de persoon 1] bij haar kan verblijven. Met het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster als alleenstaande aangemerkt moet worden en niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. Als gevolg van dit besluit is verzoekster aangewezen op de nachtopvang.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder is daarbij gemotiveerd ingegaan op de gronden van bezwaar.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat aan haar 24-uursopvang verleend wordt, zeker omdat nu sprake is van een crisis als gevolg van het Covid-19 virus. De nachtopvang is niet geschikt voor verzoekster vanwege haar medische klachten. Ook haar huisarts verklaart dat zij 24-uursopvang nodig heeft. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of verzoekster kan worden verwezen naar een algemene voorziening zoals het passantenpension en of verzoekster vanuit die algemene voorziening in staat is haar huisvestingsprobleem op te lossen. Anders dan verweerder veronderstelt, is verzoekster verminderd zelfredzaam op ten minste de gebieden van werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, sociaal netwerk en maatschappelijke participatie. Verzoekster heeft haar verminderde zelfredzaamheid met betrekking tot sociaal netwerk en geestelijke en lichamelijke gezondheid nader toegelicht. Verzoekster moet regelmatig overdag in bed blijven vanwege de pijn. Verzoekster is de taal onvoldoende machtig om zelfstandig woonruimte te vinden. Dit maakt dat verzoekster zonder intensieve hulp niet kan voorzien in huisvesting. Begeleiding door de Regenbooggroep daartoe is onvoldoende.
4.1.
Op grond van artikel 1.2.1. van de Wmo komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
4.2.
Hieruit volgt dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor een dak boven hun hoofd. Verweerder heeft dit in zijn beleid en in de Verordening [1] zo uitgelegd dat alleen opvang kan worden verkregen op grond van de Wmo als iemand feitelijk of residentieel dakloos is, beperkt zelfredzaam op meerdere gebieden en niet beschikt over alternatieven die de eerder genoemde dakloosheid kunnen opheffen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat geen aanspraak gemaakt kan worden op maatschappelijke opvang als alleen sprake is van een huisvestingsprobleem. Daarvan is in het geval van verzoekster sprake. Uit het screeningsverslag blijkt namelijk dat verzoekster een huisvestingsprobleem heeft en dat er geen sprake is van beperkte zelfredzaamheid. Verzoekster heeft haar standpunt dat de conclusies in het screeningsverslag niet kloppen, onvoldoende onderbouwd.
4.4.
In het screeningsverslag is over het sociaal netwerk geconcludeerd dat verzoekster in staat is om contacten te leggen en deze in enige mate te onderhouden. Anders dan verzoekster lijkt te veronderstellen, is voor dit aspect van de beoordeling van de zelfredzaamheid niet vereist dat haar sociale contacten haar ook opvang kunnen verlenen. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit.
4.5.
Uit de overgelegde verklaring van 28 februari 2020 van klinisch psycholoog [de persoon 2] volgt niet dat verzoekster als gevolg van haar psychische klachten onvoldoende zelfredzaam is. In de verklaring staat onder meer het volgende: “Het is ons advies om patiënt de juiste leefomstandigheden te kunnen garanderen waar sprake is van een veilige omgeving, met de nodige sereniteit en voorspelbaarheid zodat een hereniging met haar dochter kan plaatsvinden. Indien dit scenario kan plaatsvinden is het onze voorspelling dat ook de klachten die gelinkt zijn aan de chronische pijn zullen afnemen en dat patiënt veel sneller een volwaardige plaats in de maatschappij zal kunnen opnemen.” Hieruit en ook uit de rest van het patiëntenverslag volgt dat huisvesting een positieve invloed op de psychische gezondheid van verzoekster zal hebben. Hieruit volgt echter niet dat in het screeningsverslag een onjuiste beoordeling is gemaakt met betrekking tot de invloed van de psychische klachten op de zelfredzaamheid van verzoekster.
4.6.
Het voorgaande geldt ook voor de lichamelijke klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster het huisartsjournaal overgelegd. Daaruit volgt dat “verzoekster kampt met chronische maag- en darmklachten en gegeneraliseerde pijn klachten en depressie. Door haar constante verblijf overdag op straat verergeren haar klachten en deze belemmeren de huidig ingestelde therapieën. Een dieet met gezonde voeding die ze zelf moet koken is essentieel
voor haar gezondheid.” Wat dit dieet precies is en waarom dit zou moeten leiden tot de conclusie dat verzoekster onvoldoende zelfredzaam is, heeft verzoekster onvoldoende toegelicht.
4.7.
Ten slotte heeft verweerder in het bestreden besluit de omstandigheid dat verzoekster gescheiden van haar dochter [de persoon 1] moet leven meegewogen. Daargelaten dat [de persoon 1] niet opgenomen zou kunnen worden in de 24-uursopvang, is verweerder ook niet gehouden om verzoekster huisvesting te bieden waar zij met haar dochter kan verblijven. Niet in geschil is dat [de persoon 1] momenteel bij haar vader verblijft. Nergens blijkt uit dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie. Verzoekster heeft structureel contact met [de persoon 1] . Ook het contact tussen verzoekster en haar ex-echtgenoot met betrekking tot [de persoon 1] verloopt goed.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er gelet op het voorgaande op dit moment geen reden om te oordelen dat verweerder met het bestreden besluit de aanvraag van verzoekster om opvang op grond van de Wmo ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder heeft dus kunnen volstaan met het bieden van nachtopvang, ook nu er sprake is van een crisis als gevolg van het Covid-19 virus.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie 2019