ECLI:NL:RBAMS:2020:2113
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang in het kader van de Wet maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die niet in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). De verzoekster, een Eritrese vrouw, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin haar aanvraag voor gezinsopvang werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld via een Skype-zitting vanwege de coronamaatregelen, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar verzoekster zelf niet.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De verzoekster had in het verleden opvang ontvangen, maar haar aanvraag voor 24-uursopvang werd afgewezen omdat zij als alleenstaande werd aangemerkt en niet voldoende zelfredzaam zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente voldoende had gemotiveerd dat verzoekster geen recht had op maatschappelijke opvang, aangezien zij niet feitelijk dakloos was en er geen sprake was van beperkte zelfredzaamheid op meerdere leefgebieden.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de gemeente niet verplicht was om verzoekster huisvesting te bieden waar zij met haar dochter kon verblijven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen voor hun eigen huisvesting en de voorwaarden waaronder maatschappelijke opvang kan worden verkregen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.