Beoordeling
11. De te beantwoorden vraag is of [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Volgens [eiseres] is dat het geval, nu op camerabeelden is te zien dat onder meer de heer [naam 2] en ook anderen in de productieruimte van [eiseres] aanwezig zijn terwijl [gedaagde] daar aan het werk is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat hiermee in strijd is gehandeld met artikel 12.1 van de arbeidsovereenkomst. Dat externen in de productieruimte aanwezig zijn geweest staat wel vast. [eiseres] heeft ook niet betwist dat daarvan meerdere malen, bijvoorbeeld wanneer het leveranciers betreft, sprake is geweest en dat zij daarvan ook op de hoogte was, hetgeen ook bevestigd wordt door de beelden waarop is te zien dat mevrouw [naam 4] in de productieruimte aanwezig was, terwijl er ook derden waren.
12. Voor zover [gedaagde] als assistent-bedrijfsleider als verantwoordelijk voor deze gang van zaken kan worden gehouden, is daarmee echter niet gegeven dat [gedaagde] bijzonderheden omtrent bedrijfsaangelegenheden heeft onthuld noch dat hij aan externen zoals aan de heer [naam 2] gelegenheid heeft geboden van bedrijfsgeheimen kennis te nemen. Nadere bijzonderheden hierover zijn niet door [eiseres] aangevoerd en zijn ook overigens niet gebleken. De beelden die in het geding zijn gebracht geven wat dit betreft geen enkel aanknopingspunt. Voor zover [eiseres] heeft willen aanvoeren dat specifiek aan de heer [naam 2] bedrijfsgeheimen zijn onthuld, wordt dit tegengesproken door een gedetailleerde verklaring van de heer [naam 2] , waarin deze onder meer zegt dat hij wel bij [eiseres] kwam voor leveranties, een broodje of een praatje. Hij merkt verder op bevriend te zijn met [gedaagde] en veel mensen kent die bij [eiseres] wat kwamen eten.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in conventie zal worden afgewezen nu [eiseres] haar stelling dat in strijd is gehandeld met het beding inzake geheimhouding onvoldoende heeft onderbouwd. Voor verdere bewijslevering is daarom geen plaats.
14. [gedaagde] heeft, teneinde zich (beter) te kunnen verweren, bij wijze van exhibitievordering ex artikel 843 a Rv gevraagd om overlegging van méér camerabeelden. Gelet op de uitkomst van de beoordeling van de vordering van [eiseres] in conventie, heeft [gedaagde] geen belang meer bij deze vordering en kan deze verder buiten bespreking blijven.
15. [gedaagde] vordert loon over de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 september 2016, omdat hij toen wel in dienst van [eiseres] zou zijn geweest, maar niet is betaald voor zijn werkzaamheden. [eiseres] betwist dat de arbeidsovereenkomst eerder dan op 15 september 2016 is ingegaan.
16. Uit de overgelegde stukken is af te leiden dat [gedaagde] op 1 april 2016 een concept arbeidscontract ter ondertekening kreeg toegezonden, met als ingangsdatum 1 juli 2016. In artikel 14.1 van dit arbeidscontract staat vermeld dat deze een ontbindende voorwaarde kent, te weten dat [eiseres] vóór 1 mei 2016 een huurovereenkomst zal sluiten. De betreffende huurovereenkomst is eerst per 8 augustus 2016 tot stand gekomen en dat betekent dat de ontbindende voorwaarde van kracht is geworden. Partijen zijn kennelijk bij elkaar te rade gegaan en zijn, na eerst de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst te hebben veranderd in 1 augustus 2016, vervolgens uitgekomen op 15 september 2016. Die datum in vastgelegd in de allonge van 26 augustus 2016, welke allonge terugverwijst naar de in begin april 2016 aangegane arbeidsovereenkomst. In de tussentijd hebben partijen blijkens overgelegde stukken contact met elkaar gehouden, onder andere over de voortgang van de verbouwing en opleidingen die in oktober 2016 door [gedaagde] zouden moeten worden gevolgd. Aanknopingspunten dat [gedaagde] reeds op 1 juli 2016 daadwerkelijk met zijn werkzaamheden voor [eiseres] is begonnen zijn in het voorgaande niet te vinden.
17. [gedaagde] heeft ter zitting doen aanvoeren dat hij vanaf 1 juli 2016 voorbereidende werkzaamheden heeft verricht zoals kasherwerkzaamheden en kasjroetadvies. [eiseres] heeft dat gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de voorbereidende werkzaamheden van [gedaagde] eerst vanaf 15 september 2016 zijn gestart. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] zijn stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiseres] niet heeft onderbouwd aan de hand van enig bescheid of bewijsstuk. Evenmin heeft hij een verklaring gegeven voor het feit dat hij eerst na ongeveer drie jaar na dato deze loonvordering kenbaar maakt. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] onvoldoende invulling gegeven aan zijn stelplicht en daarom gaat de kantonrechter voorbij aan zijn aanbod bewijs te leveren aan de hand van getuigen. De vordering van [gedaagde] ter zake van het loon over deze periode zal daarom worden afgewezen.
18. Dat is ook het geval ten aanzien van de vordering van volgens [gedaagde] te weinig betaald loon over de tweede helft van september en oktober 2016. Anders dan [eiseres] aanvoert stond het [gedaagde] vrij zijn vordering op dit punt te vermeerderen. [eiseres] heeft immers nog gelegenheid gehad zich hierover uit te laten en de procedure is hierdoor niet onnodig vertraagd. [gedaagde] heeft met verwijzing naar loonspecificaties en bankafschriften uiteengezet dat in september en oktober 2016 een bedrag van in totaal € 450,00 door [eiseres] ten onrechte is ingehouden. [eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] geen juiste voorstelling van zaken geeft.
19. [eiseres] heeft, met verwijzing naar een WhatsAppbericht van 16 augustus 2016 en een overgelegd bankafschrift van 15 augustus 2016 ( “voorschot salaris”) uitgelegd dat aan [gedaagde] een voorschot van € 500,00 is betaald. In de salarisbetaling aan [gedaagde] voor september 2016 is in eerste instantie € 200,00 ingehouden, maar dit is met de betaling van 30 september 2016 ongedaan gemaakt. [eiseres] heeft toen een bedrag van € 200,00 aan [gedaagde] overgemaakt. De kantonrechter stelt vast dat hiermee over september 2016 is betaald waarop [gedaagde] recht had. De vordering van achterstallig salaris voor wat betreft september 2016 stuit reeds hierop af.
20. Uit de overgelegde loonspecificaties en bankafschriften is af te leiden dat in de maand oktober 2016 en december 2016 vervolgens tweemaal de helft van het voorgeschoten bedrag door [eiseres] is ingehouden. Het verbod van verrekening (artikel 7:632 BW) staat hieraan niet in de weg nu het om de verrekening met een voorschot ging. De vordering van [gedaagde] komt daarom ook op dit punt voor afwijzing in aanmerking.
21. Ten aanzien van de in reconventie gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde] naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft doen uiteenzetten dat hij hierbij belang heeft, gelet op het tussen partijen bestaande geschil over de uitleg van de allonge op de arbeidsovereenkomst van 10 oktober 2017 met betrekking tot zijn aanspraak op een deel van de aandelen/certificaten.
22. In de allonge is vastgelegd dat [eiseres] de intentie heeft dat zij [gedaagde] per 15 september 2018 de mogelijkheid geeft aandelen/certificaten in [eiseres] te kopen, met als voorwaarde dat [gedaagde] naar volle tevredenheid bij haar functioneert. De prijs van de aandelen zal door [eiseres] naar redelijkheid op het moment van aankoop worden bepaald.
23. Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat bedoelde afspraak zo moet worden uitgelegd dat bedoelde aanspraak bestaat in geval [gedaagde] op 15 september 2018 nog steeds bij [eiseres] werkt, aan welke voorwaarde niet wordt voldaan. Zowel de aard van de afspraak, een in het vooruitzicht gestelde “beloning”, als het feit dat wordt gesproken over “functioneert” in de tegenwoordige tijd, wijst in die richting. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, heeft [gedaagde] geen belang bij hetgeen hij op dit punt vordert.
24. Los van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de gevraagde verklaring voor recht niet kan worden gegeven omdat het begrip “naar volle tevredenheid” subjectief van aard is en kennelijk is opgehangen aan de mate van tevredenheid van [eiseres] als werkgever. Zoals [eiseres] in deze procedure heeft laten blijken, is zij niet (geheel) tevreden over het functioneren van [gedaagde] , laat staan dat zij “ten volle” tevreden is. De gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
In conventie en reconventie
25. Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd.