ECLI:NL:RBAMS:2020:2173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten Joodse erfpachttegoeden

Op 6 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] een voorlopige voorziening heeft verzocht met betrekking tot de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een beslissing van de Commissie, die adviseert over subsidies aan Joodse instellingen, met betrekking tot de toekenning van subsidies uit de Joodse erfpachttegoeden. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Commissie om bepaalde documenten openbaar te maken, die volgens hem essentieel zijn voor zijn bezwaarprocedures. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat de openbaarmaking van de documenten rechtvaardigt. De voorzieningenrechter overweegt dat het algemeen belang van openbaarheid op dit moment niet opweegt tegen de belangen van de Commissie en dat er geen zwaarwegende spoedeisende belangen zijn die een voorlopige voorziening noodzakelijk maken. Het verzoek van [verzoeker] is dan ook afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1346

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker, verder [verzoeker] ,

en
[Commissie], te Amsterdam, verweerder, verder de Commissie
(gemachtigden: mr. M. Kappelhof en mr. R. Nomden).

Procesverloop

[verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Commissie op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het gaat hier documenten met betrekking tot de gang van zaken rondom de toekenning van subsidies aan [bedrijven] uit de gelden van de Joodse erfpachttegoeden.
Met instemming van partijen heeft de Commissie het bezwaarschrift als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank op grond van artikel 8:7a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De behandeling van dat beroepschrift (registratienummer AMS 19/5919) staat geagendeerd voor een zitting op 12 mei 2020 bij de meervoudige kamer van deze rechtbank. Op deze zitting staat nog een ander beroep van [verzoeker] geagendeerd (registratienummer AMS 19/5015). Ook die zaak heeft te maken met een “Wob-verzoek” dat [verzoeker] aan de Commissie heeft gedaan.
[verzoeker] heeft op 2 maart 2020 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het beroep in de hiervoor genoemde zaken.
Met een e-mailbericht van 26 maart 2020 heeft [de persoon] namens de [Stichting 1] te Amsterdam (hierna ook: de Stichting) verzocht om haar als belanghebbende toe te voegen in onder andere deze procedure en een uitnodiging te sturen voor de zitting. In dat e-mail bericht heeft de Stichting bijgevoegd een brief aan de rechtbank van 13 maart 2020. In een e-mailbericht van 27 maart 2020 heeft de griffier aan de Stichting medegedeeld dat zij niet wordt uitgenodigd.
De Commissie heeft op 27 maart 2020 per e-mail een verweerschrift ingediend. [verzoeker] heeft op 29 maart 2020 per e-mail stukken ingediend.
Het verzoek van [verzoeker] is behandeld op de zitting van 30 maart 2020. [verzoeker] en de gemachtigden van de Commissie hebben aan de behandeling deelgenomen door middel van een Skype verbinding. Het onderzoek ter zitting is op 1 april 2020 gesloten, zonder dat een bericht van de gemachtigde van de Commissie was ontvangen met uitsluitsel over een eventuele uitstel van de hoorzitting in de bezwaarprocedures tegen de subsidiebeschikkingen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wie zijn partij in deze zaak
2.1
De [Stichting 1] te Amsterdam heeft verzocht haar als belanghebbende toe te voegen in onder andere deze procedure. Op grond van het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste geldt als voorwaarde voor het kunnen treffen van een voorlopige voorziening dat een bodemprocedure over de Wob-beslissing van de Commissie - hetzij in de bezwaarfase, dan wel in de beroepsfase - aanhangig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bezwaar/beroepschriften noch in het verzoekschrift van [verzoeker] staat vermeld dat deze ook namens de Stichting zijn ingediend. Evenmin zijn op de rechtbank beroepsprocedures bekend van de Stichting in verband met een Wobprocedure over de erfpachttegoeden. Vanwege het ontbreken van processuele connexiteit met een lopende beroepsprocedure van de Stichting is daarom ook geen uitnodiging verzonden. Dit staat overigens los van de vraag of de Stichting belanghebbende is. In het kader van de Wob is een ieder belanghebbend bij openbaarheid van documenten in bestuurlijke aangelegenheden. Dus ook de Stichting. De Stichting kan zelf een procedure starten, al dan niet samen met anderen.
2.2
Het bovenstaande geldt ook voor de [Stichting 2] . [verzoeker] heeft een e-mailbericht van 29 maart 2020 toegezonden, waarin deze stichting [verzoeker] machtigt om namens deze stichting op te treden.
De Commissie
3.1
De Amsterdamse gemeenteraad heeft besloten dat de in de Tweede Wereldoorlog ten onrechte opgelegde erfpachtgelden en nadien opgelegde boetes aan Joodse Amsterdammers collectief worden vergoed via Joodse instellingen. Uiteindelijk heeft dat geleid tot het beschikbaar stellen van ruim [bedrag] aan subsidie voor [bedrijven] . De gemeenteraad van Amsterdam heeft de Commissie ingesteld om over de subsidie aanvragen te adviseren. [1] De voorzieningenrechter merkt de Commissie aan als een zelfstandig bestuursorgaan.
3.2
Inmiddels heeft de Commissie over de subsidieaanvragen geadviseerd en heeft de gemeenteraad beslist op de subsidieaanvragen. Niet alle aanvragen zijn (volledig) gehonoreerd. Een aantal organisaties heeft een deel van de gevraagde subsidie gekregen of helemaal niets. Dit heeft geleid tot diverse bezwaarschriftprocedures.
Het verzoek van [verzoeker]
4.1
[verzoeker] heeft met de brief van 8 juli 2019 aangevuld met de brieven van 26 juli 2019 en van 2 augustus 2019 de Commissie om documenten verzocht die te maken hebben met de besluitvorming rond de subsidieverlening uit de Joodse erfpachttegoeden. De Commissie heeft daarop een besluit genomen en een aantal documenten verstrekt. [verzoeker] is van mening dat op basis van de Wob hem alle stukken van de Commissie moeten worden verstrekt. De weigering om dat de doen zal volgens hem rechtens geen stand houden. De documenten die niet zijn vrijgegeven door de Commissie kunnen van groot belang zijn voor het formuleren van de gronden van bezwaar. [verzoeker] kan niet wachten op de uitspraak van de meervoudige kamer omdat die te laat komt. Hij wijst erop dat alle bezwaarprocedures volgens een zelfde schema worden afgehandeld. Op 24 april 2020 zullen hoorzittingen worden gehouden. De bezwaargronden moeten zijn ingediend voor die datum. Ook verwacht [verzoeker] dat nog voor de uitspraak van de meervoudige kamer al zal zijn beslist op de bezwaren over de verdeling van de subsidie. Als hij bij de meervoudige kamer gelijk krijgt in de Wob procedure, dan zou dat dat als ‘mosterd na de maaltijd komen’, omdat alle beschikbaar gestelde subsidie inmiddels zijn vergeven door de gemeenteraad en (goeddeels) uitgegeven door de ontvangende organisaties.
4.2
Het gaat [verzoeker] met name om de notulen van de Commissievergaderingen en de correspondentie die in verband met de subsidieaanvragen heeft plaatsgevonden. Ter illustratie heeft [verzoeker] het voorbeeld gegeven van twee [instellingen] die elk een heel ander bedrag aan subsidie hebben ontvangen (geschat [bedragen] ). Uit de adviezen van de Commissie kan niet worden opgemaakt waar dit in zit. [verzoeker] hoopt dat de notulen of correspondentie wel inzichtelijk maken waarom geadviseerd is om de ene [instellingen] meer subsidie toe te kennen dan de andere [instellingen] .
Beoordeling van het verzoek.
5.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2
Een verzoek om voorlopige voorziening waarin wordt gevraagd om openbaarmaking van de gevraagde stukken komt niet snel voor toewijzing in aanmerking, omdat een dergelijke voorziening een onomkeerbaar karakter heeft en feitelijk een beslissing van het geschil ten gronde inhoudt die de uitkomst van de procedure in bezwaar en eventueel in (hoger) beroep zinloos zou maken. Voor toewijzing van een dergelijk verzoek is in beginsel alleen plaats als ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit
èner een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is dat het treffen van een dergelijke voorziening noodzakelijk maakt.
5.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter, weegt het algemeen belang van openbaarheid op dit moment niet zo zwaar, dat op basis van wat [verzoeker] aan spoedeisende belangen heeft aangevoerd, nu de gevraagde documenten openbaar gemaakt moet worden. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.
5.4
Op de zitting heeft de gemachtigde van de Commissie toegelicht dat de hoorzitting van 24 april 2020 met betrekking tot de ingediende bezwaren mogelijk wordt verplaatst. Daar komt binnenkort duidelijkheid over. Ten tijde van sluiting van het onderzoek was daar nog geen informatie over bekend. Ook heeft de gemachtigde van de Commissie toegelicht dat de documenten (drie ordners) nogmaals zijn bekeken. Er is een voorstel aan de Commissie gedaan om meer documenten alsnog openbaar te maken. Over twee weken beslist de Commissie op dit voorstel. Als de Commissie besluit om meer documenten openbaar te make, dan heeft het beroep van [verzoeker] van rechtswege mede betrekking op dit nieuwe besluit ter vervanging of wijziging van het besluit dat onderwerp van geschil is [2] . De voorzieningenrechter overweegt dat dit laatste inderdaad het geval is. [verzoeker] hoeft dus niet apart beroep in te stellen als er een vervangings-s of wijzigingsbesluit wordt genomen door de Commissie.
5.5
Verder heeft de gemachtigde op de zitting toegelicht dat het gehele bedrag aan subsidie is toegekend. Echter, mocht [verzoeker] succesvol zijn in de bezwaar- of beroepsprocedure inzake de subsidieverlening, dan kan de subsidieaanvraag niet geweigerd worden omdat het gehele beschikbaar gestelde bedrag van ruim [bedrag] inmiddels is opgesoupeerd. Artikel 4:25, derde lid, van de Awb staat daar aan in de weg. [3] De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt van de Commissie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet ook dit af aan het spoedeisende belang van [verzoeker] .
5.6
Verder is het ook niet zo dat, mocht [verzoeker] succesvol zijn in de Wob procedure, hij de gronden van zijn bezwaar niet zou kunnen aanvullen in de periode gelegen tussen de vastgesteld datum (ten tijde van het sluiten van het onderzoek op 24 april 2020) en het nemen van een besluit op bezwaar. De gemachtigde van de Commissie heeft dit op de zitting bevestigd. In het geval er inmiddels op het bezwaar zou zijn beslist, dan staat er de mogelijkheid open om de subsidiebesluiten in beroep aan de rechtbank voor te leggen. In al deze procedures kan aan de orde komen of al dan niet rekening moet worden gehouden met laat ingediende gronden. Al met al is er is onvoldoende grond voor het oordeel dat [verzoeker] (die als gemachtigde van een of meer organisaties die om subsidie hebben verzocht optreedt) zodanig ernstig wordt gehinderd in zijn procesvoering over de verdeling van de subsidie, dat geen sprake meer kan zijn van een ‘eerlijk proces’.
5.7
De gelakte e-mail die [verzoeker] van een lid van de Commissie heeft ingestuurd over de wijze waarop de subsidieverlening aan [bedrijven] tot stand is gekomen, geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te oordelen.
6. Daargelaten het antwoord op de vraag of ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van geen zwaarwegende spoedeisende belangen die maken dat er aanleiding is om de Commissie nu op te dragen documenten openbaar de maken.
7. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en evenmin om de Commissie op te dragen het door [verzoeker] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Commissie adviseert op basis van de “Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent subsidie Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden”.
2.Artikel 6:19 van de Awb
3.Artikel 4:25 Awb