In deze zaak heeft verzoeker, een lid van de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge (NIHS), verzocht om de verwijdering van zijn en zijn gezin's persoonsgegevens, alsook om schadevergoeding wegens onrechtmatige verwerking van deze gegevens. Verzoeker had eerder zijn lidmaatschap opgezegd en verzocht om verwijdering van zijn gegevens, maar de NIHS weigerde dit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens op 22 maart 2019 heeft ingetrokken. De NIHS heeft echter gesteld dat de verwerking van de gegevens ook op andere gronden, zoals gerechtvaardigd belang, zou kunnen plaatsvinden. Tijdens de zitting heeft de NIHS verklaard dat de persoonsgegevens van verzoeker inmiddels zijn verwijderd, waardoor verzoeker geen belang meer had bij zijn verzoek om verwijdering. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot verwijdering afgewezen. Wat betreft de schadevergoeding heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft besloten dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen en heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen.